71. tyd duurt en de Opvoeding van hun Jong, '&
A fdeei-, welk verfcheide Maanden noodig heeft om op
Hoofd z ze^ te kunnen beftaan, laaten zy geen Vostuk.
gei van hunne Soort, binnen de tweehonderd
Dod-*A*rt.Schreeden in ’t ronde, byhunMefl: komen; en
’t is zonderling, dat het Mannetje alleen de
Mannetjes en het Wyfje de Wyfjes verjaagt»
Wanneer het Jong groot gebragt is, houdt nog-
lans het Paar zig by een ; hoewel z ig , fomtyds*
met anderen van hunne Soort Vleefchelyk ver-»
mengende.
Gebruik. Deeze Vogels waren niet zeer fchuuw voorde
Menfchen; maar men konze niet temmen
;. welk een moeite ook , daar toe , door
L eguat en zyne Medgezellen werd aangewend.
Zo dra men ze gevangen hadt, lieten
zy Traanen vallen, zonder te fchreeuwen, en
wilden geen Voedzel ter wereld nuttigen. Op
de Vlakte konden zy hun teE loop inbaalen, en
dus gemakkelyk meefter worden. Men vondt
dat zy altoos een Steen in de Maag hadden,
bruin van kleur, van grootte als een Hoender-
E y , een weinig robbelig, plat aan de eene en
rond aan de andere zyd e, zwaar en hard. Hoe
jong ook, hadden zy altoos zulk een Steentje,
’t Welk grooter was, dan dat het door de Keel
kon gekomen zyn, Dit fchynt dan wel een
Vogel- Bezoar te mogen genoemd worden. Z y
maakten ’er geen aDder gebruik van, dan om
hunne Meffen te wetten. De Vogels, die van
Maart tot September by- uitftek vet waren,
dien*
dienden hun tot een fmaakelyke Spyze. Men
vondt Mannetjes, van vyfenveertig Ponden
zwaar.
LI. H O O F D S T U K .
Befcbryving van ’t Geflagt der Paauwên , zo de
gewoons en witte, als de Japanfche, Chineefche
en die van Tibet.
n de Vyfde Rang begrypt L inn^ us, onder R a g den
naana van Hoenderen , zodanige Vogelen, c 1 vin*‘'
welker onderfcheidend Kenmerk beftaat in de
gedaante van den Bek, waar van de Bovenkaak,
aan ’t end, als een Kraauwel over de Onderkaak
heen fluit, en dus zeer bekwaam -is om iets
van den Grond op te raapen. Deeze Rang vervat
de Paauwen , KalkoenenFaifanten , Pa-
tryzen, tamme en Veldhoenderen van veeler*
tey Soort, als ook de Kwartels; in v y f Ge*
flagten.
De Heer Brisson plaatfl alle deeze Vogelen
in zyne Tweede Rang, welks algemeene Ken-
merk is , den Bek te hebben gelyk een omge-
kromde Kegel. Alle Vogelen van deezen Rang
(zegt hy) leeven voornaamelyk van Graanen.
Zy broeden veele Eijeren, en maaken hun Neft
<op den Grond, aangezien de Kuikens naauw-
lyks van de Ouden gevoed worden, maar, zo
dra zy uitgekomen zyn , al her- en derwaards
loopende, voor zig de Kofl: zoeken. Hunne
ï, De.iL, Y. Stuk. X 3 drie
IL
A fdeel.
L.
H oofdstuk.