LIX.
Hoofdstuk.
II,
Pilaris.
Kramsvogel.
Deeze wordt, van de Autheuren, Vifcvw.
rus geheten, om dat hy gemeenlyk aaft op de
Befiën van het Vifcum, een Heefteragtig Gewas,
dat in Duitfchland en Italië veel op de Eike-
boomen groeit, en , zo men wil, door deeze
Vogelen, met den AfgaDg dien zy loozen, aldaar
gezaaid wordt (*). Men noemt hem daarom,
in ’t Franfch, Grive de Guy, doch-geeft
’er ook den naam van Siferre, Jocaffe en Fraye
aan. In ’t Engelfch wordt hy Mijletoe-Thrush
o f MiJJel - Bird , in Switzerland Mijtel - Drojlel
geheten. Hy eet ook andere foorten van Befiën
, en vliegt niet by fchoolen , maar houdt
zig by zyn W y fje alleen. Dit is de grootfte
der Europifche Lyfteren.
(2) Lyjler met de Staartpemen zwart; de bui-
tenfien aan de binnenkant wit getipt; den
Kop en Stuit grys.
Deeze is ’t, dien de Franfchen noemen Litor-
ne o f Tourdelle , de Engelfchen Fieldfare, de
Sweeden, Krams-Fogel, de Duitfchers Krammets-
o f Kramet- Vogel en de Switzers JVacbolder-Drojlel,
(*) Dit is niet ongeloofbaar, dewyl men weet, dat de
Spreeuwen, hier te Lande, op dergelyke wyze de Klimop
verfpreiden.
(2) Turdus RetSricibus nigris > extimis margine inte-
riore Apice albicantibus , Capite Uropygioque cano.
Faun. Suec. 188. Turdus. G esn. ^Av . 75}. A ldr. On».
1 . 1 6. c. 3. Will. Ort». 138. T. 37. R aj. A r . 64* n-
3. A lb. A > , I. p. 34. T . 3d. Frisch. A r - T. 26.
f. i , 2> Olim. A y . 25.
D E L Y S T E R S . 483
Jlel, om dat zy op Genever-Befiën aazen. Van
deeze verhaalt L innjEus , dat ’er één, te Stok-
holm van een Wynkooper gehouden wordende,
met deszelfs Kalanten Wyn dronk uit een Glas,
doch kaal op den Kop wierdt, en naderhand in
een Kouw geflooten zynde, en geen Wyn drinkende
, de Veeren op den Kop wederkreeg. In
Engeland worden zy des Zomers zelden o f nooit
gezien, doch in de Winter komen z y , by groo-
te fchoolen, uit Noorwegen over, en maaken
Geluid onder ’t vliegen. Men krygtze in onze
Provintiën ook menigvuldig in de Herft, en dan
zyn die bekende roode Befiën , welken men
Lyfterbefiën noemt, vooral hunne gading,
waar mede menze gemakkelyk in Paardehairen
Strikken vangt. In Pruiflen komen z y , met ge-
heele heirlegers, uit Lyffand, door Kourland,
langs de Ooftzee, en trekken van daar, zo ’e
fchynt, al Weftwaards voort. De Heer K le in
verbeeldt zig dat de Lyfters, die Lapland en
Siberie verlaaten hebben, z ig , met die in Lit«
thauwen en Lyfland geteeld z y n , famenvoegen
opdenTogt, en al voorttrekken door Duitfchland
en Vrankryk, tot over de Switzerfche Alpen
, om in Italië de naleezing te doen van den
Druiven-Oogft. Z y komen, met een Noord-
wefte wind, zelfs op ’t Eiland Maltha ( * ) ; om
van daar , waarfchynlyk, wederom , door de
Turkfche Landen, naar Siberie te rug te keeren.
(*) Zie ’t voorige IV. St u k , bladz. 19,
I. D sel. Y, Siwr. ]H h 2
0 A fdeel»
LIX.
Hoofdstuk.