TL Vertooning. De Bloemen van Vlier zyn voor
A fdeel, ^eeze v 0g d en een Vergift.
Hoofd- De g roocte 's omtrent als die van een half-
stuk. jaarige Kalkoen zegt Brisson: de kleur van boven
Goudgroen, met een weerfchyn van zuiver
Koper, de Vederen zwart gerand; van onderen
zwartagtig , met Goud-groen gemengd : de
Hals en Eorft groen, veranderende in Hemels-
blaauw doormengd met Goud: twee witte banden
wederzyds aan den Kop: de bovenfte dekvederen
van de Staart in ’t midden met een
zwarte Vlak, die verder groen is , in Violet en
Hemelfchblaauw veranderende , met Gouden
randen , die een weerfchyn van zuiver Koper
hebben, Deeze dek-Veeren, veel langer dan
de Staartpennen en zelfs dan het L y f , maaken
• dien onvergelykelyk fchoonen Scherm uit ,
met welken het Mannetje by wylen paalt en
waar het zig in fpiegelt. Voorts heeft h y ,
op den top van ’t Hoofd, een Kuif van vierentwintig
Pluimpjes , ongevaar twee Duimen
lang, welker Stammetjes wit zyn , en zeer dun
met Haairtjes bezet. De Oogkringen zyn geel,
de Bek witagtig; de Pooten en Nagelen graauw.
Het Wyfje. Een aanmerkelyk verfchil heeft ’er in het
Wyfje van den Paauw, dat men de Hen noemt,
plaats. In hetzelve zyn de dek-Vederen veel
korter dan de Staartpennen , zo dat het dien
Scherm niet vertoonen kan. De kleur, over ’t
geheele L y f , trekt uit den bruinen naar Afchgraauw,
graauw , gelyk ook de Kop en Kuif: doch deeze
zyn als met eenige blinkende groene-flippen
gefprenkeld. De twee witte Vlakken aan
den Kop zyn veel grooter en de Keel is witagtig.
Aan den Hals en Borft heeft het groene
Veeren met witte tippen; de Oogkringen zyn
Loodkleurig. Het is een weinig kleiner dan de
Haan, en milt ook die Spooren, van drie vierde
Duims lang , welken hy aan ieder Voet één
heeft.
Veelen meenen , dat het Paauwen - Vleefch
onbederflyk zy. Augustinus verhaalt, dat hem
hetzelve, te Karthagena, gekookt werdt voorgediend
, waar van hy het Borft vleefch bewaarde,
en ’t ze lv e, na verloop van een Jaar, nog onveranderd
vondt, behalven dat het een weinig was
uitgedroogd, ’t Is minder te verwonderen, dat
zulks plaats had in Vleefch,’t welk uit zyn aart
zo hard en valt is , en we l, na dat hetzelve door
’ t kooken van zyn Sappen en Vettigheid ontbloot
was, in een heet en droog Klimaat: on*
twyfelbaar zou zulks ook met Kalkoenen , ja
zelfs met Hoenderen - Vleefch gebeuren; zegt
WILLOUGHBY. Aldrovandus verhaalt o o k ,
dat hem, in ft jaar 1598, een fluk Paauwen-
Vleefch gegeven werdt, ’t welk in ’ c jaar 1592
was gekookt , zynde zonder eenige kwaade
Reuk. Op Bruiloftsfeeflen en pragtige Galt.
maalen wordt fomtyds wel een Paauw op Tafel
g e z e t, doch dit gefchiedt flegts voor aardigheid
en fieraad: men vilt den Vo g el, en, na
v. Sii/it; dat
ir.
Afdeel.
LI.
Hoofdstuk.
Gebruik.!