doen, want de eigenaar is niet hier” ; terwijl zelfs de mo-
gelijkheid om anders te handelen niet bi} hen scheen op te
komen. Terwijl ik te Simoenjon vertoefde, kwamen zij telkens
bij mijn hnis om de stukken van verscheurde kranten of de
kromme spelden die ik weggeworpen had, op te rapen; maar
steeds vroegen zij het als een gunst of zij ze mochten behou-
den. Gewelddadigheden (het koppen-snellen uitgezonderd) zijn
onder hen bijna onbekend; want in 12 jaren tijds was onder
het bestuur van Sir James Brooke slechts een geval van moord
in een Dajakschen stam voorgekomen, en die gewelddaad was
gepleegd door een vreemdeling die in den stam was opgeno-
men. In onderscheidene andere punten van moraliteit staan zij
hooger dan de meeste onbeschaafde en zelfs dan vele beschaafde
volken. Zij zijn matig in spijs en drank en de grove zinnelijk-
heid der Maleiers en Chineezen is hun onbekend. Zij hebben
het gewoon gebrek van alle volken in den halfwilden Staat —
onverschilligheid en traagheid in het handelen; maar hoe ver-
drietig dit ook möge zijn voor Europeanen die met hen in
aanraking komen, kan het hun toch niet als eenegroote verkeerd-
heid worden aangerekend, waartegen hunne vele voortreffelijke
hoedanigheden niet zouden opwegen.
Gedurende mijn verblijf onder de Berg-Dajaks was ik zeer
getroffen door de blijkbare afwezigheid van die oorzaken die,
naar men algemeen aanneemt, den aanwas der bevolking te-
genhouden, ofschoon het niet ontbrak aan duidelijke aanwij-
zing van een stationnair of zeer langzaam vermeerderend be-
volkingscijfer. De omstandigheden die het günstigst zijn voor
eene snelle vermeerdering der bevolking, zijn overvloed van
voedsel, een gezond klimaat en vroege huwelijken. Deze allen
bestaan hier. Het volk teelt veel meer voedingstoffen dan het
verteert, en verruilt het overschot voor gongs j en koperen gesehnt,
oude potten (4) en gouden en zilveren sieraden, die hun
voornaamsten rjjkdom uitmaken. Over het geheel zijn zij vrij
van ziekten; huwelijken grijpen vroeg (maar niet te vroeg)
plaats, en oude vrijers en vrijsters zijn evenzeer onbekend.
Waarom dan, ziet men zieh gedwongen te vragen, is de bevolking
niet talrijker? Waarom zijn de Dajaksche dorpen zoo
klein en dun gezaaid, terwijl zeker negen tienden van het
land nog met bosch zijn bedekt ?
Van alle hinderpalen voor den aanwas der bevolking onder
wilde natien door Malthus opgegeven — hongersnood , ziekte,
oorlog, kindermoord, onzedelijkheid en onvruchtbaarheid der
vrouwen — is laatstgemelde die welken hij voor den minst gewichtigen
houdt, indien er al eenige beteekenis aan moet worden
toegekend. Toch is het de eenige die, naar het mij voorkomt,
in Staat is om van het geringe bevolkingscijfer onder de Dajaks
van Serawak rekenschap te geven. De bevolking van Groot-
Brittanje vermeerdert in die mate, dat zij zieh verdubbelt in
ongeveer 50 jaar (5). Opdat dit plaats hebbe is het klaarblij-
kelij.k noodig, dat ieder gehuwd paar gemiddeld drie kinde-
ren heeft, die in het leven blijven om omstreeks het 25ste
jaar te huwen. Voegt men hierbij degenen die in de kindsch-
heid sterven, die nooit huwen, of op gevorderden leeftijd huwen
en zonder nakomelingschap blijven, dan zal het gemiddeld aan-
tal kinderen voor ieder huwelijk tot 4 of 5 moeten stijgen.
Maar nu weten wij dat gezinnen van 7 of 8 kinderen zeer
gewoon, en zelfs gezinnen van 10 tot 12 kinderen in ’tgeheel
niet zeldzaam zijn. Doch een onderzoek ingesteld bij nagenoeg
alle Dajaksche stammen die ik bezocht, leerde mij, dat de
vrouwen zelden meer dan 3 of 4 'kinderen hebben, en een
opperhoofd verzekerde mij, dat hij nooit eene vrouw had ge-
kend die meer dan 7 kinderen had. In een dorp uit om-
trent 150 families bestaande, was er slechts 66ne die uit 6 ,
en zes die uit 5 levende kinderen bestonden. Al de overige
hadden er 2, 3 of 4. Vergelijkt men dit met de bekendepro-
portien in Europeesche landen, dan is het klaar dat het ge