mijner antwoorden en verklaringen vverd gevolgd door een
fluisterend, maar ernstig gesprek, hetwelk wij niet konden
verstaan, maar waarvan wij toch de strekking konden raden.
Klaarblijkelijk was alles hun een raadsel en geloofden zij geen
woord van hefgeen wij zeiden. Zij vroegen ons daarop of wij
werkelijk Engelschen en geen Holländers waren, en ofschoon
wij hun omirent onze nationaliteit de stelligste verzekeringen
gaven, schenen zij er toch geen geloof aan te hechten.
Na ongeveer een uur echter werd ons iets tot avondmaal
aangeboden, uit dezelfde bestanddeelen als het ontbijt, doch
zonder de visch, samengesteld, en vervolgens een kop zeer
slappe koffie en met suiker gekookte pompoenen. Nadat wij
dit een en ander genuttigd hadden; werd het gesprek hervat;
wederom werden ons vragen gedaan en lokten onze antwoorden
allerlei opmerkingen uit. In het voorbijgaan werden ook
wel minder ernstige onderwerpen aangeroerd. Drie ofvier oude
lieden namen achtereenvolgens de proef met mijn •bi.nl \ maar
daar deze holle glazen had, konden zij er natuurlijk niet door
zien, en daar zij hiervan de reden niet begrepen, verschafte
dit hun zonder twijfel een nieuwe reden van achterdocht jegens
mijn persoon. Ook mijn baard werd zeer door hen bewonderd,
en vele vragen werden ons gedaan omirent persoonlijke eigen-
aardigheden, waarover men in Europa in goed gezelschap
niet gewoon is te spreken. Ten laatste, omstreeks één ure na
middemacht, stond het geheele gezelschap op, en nadat zij
nog eenigen tijd vôôr den ingahg van het huis met elkander
gesproken hadden, gingen zij ieder zijns weegs. Wij verzoch-
ten nu den tolk, die met eenige weinige mannen en knapen
bij ons was gebleven, dat hij ons eene plaats zou aanwijzen
om te slapen, waarover hij zeer verwonderd scheen, zeggende
dat wij naar zijne gedachten daarvoor uitmuntende gelegen-
heid hadden ter plaatse waar wij waren. Wij vonden het daar
rijkelijk kil, vooral dewijl wij dun gekleed waren en geene
dekens hadden medegebracht, maar de eenige vrucht van nog
een uur pratens was, dat men ons ten laatste een inlandsche
mat en peluw verschafte, en eenige oude gordijnen om längs
drie zijden van het open gebouw te spannen en ons alzoo een
weinig tegen den kouden wind te beschermen. Wij brachten
het overige van den nacht op weinig begeerlijke wijze door,
en besloten in den morgen terug te keeren en ons niet langer
aan zulk een schooierig onthaal te onderwerpen.
Met den dageraad stonden wij op, maar het duurde nog
wel ongeveer een uur eer de tolk te voorschijn kwam. Wij
vermochten daarop om een kop koffie en de gelegenheid om
den Pembekel te spreken, daar wij een paard noodig hadden
voor Ali, die zieh den voet had bezeerd, en afscheid van
hem wenschten te nemen. De man keek verbaasd op over
zulke ongehoorde eischen en verdween in den binnenhof, de
deur achter zieh sluitende en ons weder aan onze overpein-
zingen overlatende. Een uur ging voorbij zonder dat iemand
kwam, zoodat ik bevel gaf om de paarden te zadelen en het
pakpaar,d te laden, en mij tot den afmarsch gereed maakte.
Juist op dit oogenblik kwam de tolk te paard aanzetten, en
scheen geheel. verbluft wegens onze toebereidselen. “Waar is
de Pembekel.?” vroegen wij. “Hij is naar den Radja”, was het
antwoord. “Wij gaan vertrekken,” zeide ik. “Och! doe dat
toch niet, bid ik u ,” hernam hij, “wacht een weinig; zij zijn
in overleg met elkander, en eenige priesters zullen u komen
zien, en een hoofd is vertrokken naar Mataram om van den
Anak Agong verlof voor u te vragen om te blijven.” Juist
dit bevestigde ons in ons besluit. Meer gepraat, meer uitstel,
en een nieuw overleg, dat misschien acht of tien uren vorderen
zou, waren niet te verduren. Wij gingen dus oogenblik-
kelijk op weg, terwijl de arme tolk schier weende over onze
halsstarrigheid en overijling, en voortging ons te verzekeren,
dat het den Pembekel zeer zou spijten, en dat het den Radja