drogen en vergaan. Gfedurende al de twaalf jaren dat ik in
de tropische landen van het Westen en van het Oosten ver-
zameld heb, genoot ik deze voordeelen nooit in die mate, als
bij de kolenmijnen van Simoenjon. Maanden achtereen waren
van twintig tot vijftig Chineezen en Dajaks bijna nitsluitend
bezig met het openen eener uitgestrekte mimte in het bosch
en met het maken eener breede baan voor den aanleg van een
spoorweg naar de Sadong-rivier, ter lengte van ongeveertwee
palen. Bovendien waren op verschillende plaatsen in de wil-
dernis zaagknilen gemaakt, en werden groote boomen geveld
om tot balken en planken gezaagd te worden. Honderden mijlen
ver strekten zieh in alle richtingen prächtige bosschen uit over
berg en vlakte, rots en moeras, en ik kwam op de piek
juist toen de regens begonnen af te nemen en de dagelijksche
zonneschijn toenam; een tijd die. mij altijd is voorgekomen
de günstigste voor den verzamelaar te zijn. Het aantal opene
plekken en paden, waarop het zonlicht speelde, scheen voor
wespen en vlinders groote aantrekkelij kheid te bezitten; en
door voor ieder insect dat mij gebracht werd een paar centen
te betalen (*), verkreeg ik van de Dajaks en Chineezen vele
fraaie sprinkhanen en phasma’s (4), zoowel als een groot aantal
mooie kevers.
Toen ik den 14deT> Maart de mijnen bereikte, had ik in de
vier voorafgaande maanden 320 verschillende soorten van torren
verzameld. Binnen minder dan 14 dagen had ik hier dit aantal
verdubbeld, daar iedere dag mij gemiddeld 24 nieuwe
soorten opleverde. Op eenen dag verzamelde ik 76 soorten,
waarvan 34 nieuw voor mij waren. Tegen het einde van April
had ik meer dan duizend soorten, en nog steeds groeide mijne
verzameling aan, schoon met afnemende snelheid. In het ge-
heel verkreeg ik op Borneo ongeveer twee duizend verschillende
soorten, die allen, met uitzondering van slechts een
honderdtal, mij op deze e6ne piek, dat is op eene ruimtevan