Ter hoogte van omstreebs 7,500 voet kwamen wij. op eene
plaats die “Kandang Badak” of “Rhinocerosveld” (35) genoemd
wordt, aan eene tweede hut, open en van bamboe gemaakt,
die wij tot ons tijdelijk verblijf inrichtten. Hier was een kleine
plek in het bosch opengebakt, met overvloed van boomvarens
en een aanplanting van jonge kina-boomen. Een dikke mist
en stofregen verhinderden mij nog dien avond tot den top op
te stijgen; later deed ik dit tweemaal gedurende mijn verblijf
hier ter plaatse, terwijl ik eenmaal den werkzamen krater
van den G-edeh bezocht. Dit is een uitgestrekte half cirkelvor-
mige kloof, ingesloten door zwarte, loodrecbte rotswanden, en
omringd door ruwe hellingen, die mijlen ver met losse puin-
brokken bedekt zijn. De krater zelf is niet zeer diep. Hij
vertoont plekken van zwavel en verschillend gekleurde vulcani-
sche producten, en zendt nit onderscheidene openingen aan-
houdend zuilen van rook en damp omhoog. Maar de uitge-
brande kegel van den Panggerango was voor mij belangrijker.
De kruin is een onregelmatige golvende vlakte, door een lagen
rand omzoomd, die op eene plaats door een diepe zijdeling-
sche kloof is ingekerfd. Ongelukkigerwijze hadden wij,zoolang
ik op den berg was, mist en regen, hetzij boven hetzij beneden
ons; zoodat er geen oogenblik was waarop ik de vlakte beneden
mij kon zien, of een vrijen blik had op het prächtige
gezicht dat bij schoon weder- van de kruin wordt genoten.
Maar in weerwil van deze teleurstelling, verschafte deze uit-
stap mij levendig genot; want het was nu de eerste maal dat
ik een berg nabij den Equator had bestegen, hoog genoeg om
mij gelegenheid te geven den overgang der tropische Flora
tot die der gematigde luehtstreek gade te slaan. Ik zal nu
die veranderingen kortelijk schetsen, zooals ik ze op Java
waarnam.
Bij het beklimmen van den berg ontmoetten wij het eerst
vormen van kruidachtige planten die ons de gematigde luchtstreek
herinnerden, op eene hoogte van 3000 voet. Aardbezien
en viooltjes begonnen zieh te vertoonen, maar de eersten zijn
smakeloos, en de laatsten hebben zeer kleine en bleeke bloe-
men. Compositae die als onkruid längs den weg groeien, begonnen
tot bet Europeesch voorkomen van den plantengroei
bij te dragen. Het is tusschen 2000 en 5000 voet dat de bos-
schen en ravijnen de grootste ontwikkeling van tropische weel-
derigheid en seboonheid vertoonen. De overvloed van sierlijke
boomvarens, soms tot 50 voet hoog, brengt veel tot den
algemeenen indruk toe; want van alle vormen der tropische
vegetatie zijn zij ongetwijfeld de treffendste en seboonste. Eenige
diepe ravijnen waarin het zware hout is geveld, zijn er van
boven tot beneden mede begroeid; en waar de weg een dezer
valleien kruist, biedt de aanblik barer gevederde kruinen, in
verschillende standen boven en beneden het oog, een schouw-
spel aan van schilderachtige schoonheid dat zieh voor altijd
in het geheugen grift. Het prächtige loof der breedbladerige
pisang- en gemberplanten (Musaceeen en Zingiberaceeen), met
hare zonderlinge en schitterende bloemen, en de sierlijke
en uiteenloopende vormen van planten verwänt met Begonia
en Melastoma trekken in dit gebied aanhoudend de aandacht
tot zieh. De ruimte tusschen de boomen en grootere planten
wordt opgevuld door scharen van orchideeen, varens en lyco-
podien, die elken stam en tronk en tak bedekken, en neerhangen
en wuiven en zieh ineenslingeren in elken denkbaren
vorm van samenstrengeling. Op de hoogte van 5000 voet zag
ik het eerst paardestaarten (Equisetum), zeer gelijkende
op onze gewone soort. Op 6000 voet zijn frambozen overvloe-
dig en vandaar tot aan de kruin der bergen vindt men drie
soorten van eetbare. braambessen (Rubüs). Op 7000 voet verschonen
cipressen, de woudboomen beginnen in grootte af te
nemen en worden overvloediger met blad- en korstmossen bedekt.
Yan dit punt af nemen deze laatste aanhoudend toe,