slacht Prionites, zouden door iemand die hen in den natuur-
staat had waargenomen, ofschoon hij nooit in de gelegenheid
geweest was om hunne gedaante en bouw in bijzonderheden
te onderzoeken, alleen naar deze eigenaardigheden, onder
dezelfde groep gerangschikt worden. Duizenden kraaien, iets
kleiner dan onze roeken of korenkraaien, doen in deze plant-
soenen een aanhoudend gekras hooren; de aardige hout-zwa-
luwen (Artami), die in bnnne levenswijze en vlucht zeersterk
op de zwaluwen gelijken, maar in vorm en bouw aanmerke-
lijk van hen verschillen, kweelen in de toppen der boomen;
terwijl een lierstaartige drongo-klawier, met schitterend zwart
gevederte en melkwitte oogen, den natuuronderzoeker gestadig
door de verscheidenheid zijner niet zeer melodieuse tonen
misleidt (6).
In de meer schaduwrijke streken waren de vlinders tame-
lijk overvloedig, vooral onderscheidene soorten van de ge-
slachten Danais en Euploea, die gaarne in tuinen en heester-
plantsoenen rondfladderen en zieh ten gevolge harer trage
vlucht gemakkelijk laten vangen. Eene der meest in ’t oog
loopende soorten was Eronia Tritaea, bleek blauw met zwart,
die in het dichte kreupelhout längs den grond zweeft en zieh
nu en dan op bloemen nederzet; en niet veel minder trok
mijne aandacht Tachyris Ithome, die een band van helder
oranje over een zwartachtigen grond draagt. Beide deze
vlinders behooren tot de Pierieden, d. i. tot de groep die al
onze gewone witjes bevat, hoeveel die ook van de fraaie tro
pische soorten mögen verschillen, en beide waren aan de
Europeesche natuuronderzoekers tot dusver geheel onbekend (7).
Nu en dan strekte ik mijne wandelingen eenige mijlen verder
uit, en begaf ik mij, van mijne twee jongens vergezeld, die
mijne geweren en insecten-net droegen, naar de eenige piek
echt bosch die ik kon vinden. Wij gingen gewoonlijk vroeg
op weg en voerden ons ontbijt mede, dat wij verorberden op
de eerste plaats de beste waar wij schaduw en water konden
vinden. Bij zulke gelegenheden plachten mijne Makassaarsche
jongens een weinig rijst met een stukje vleesch of visch op
een blad af te zonderen en op een stam te l’eggen, als een
offer aan de godheid der plaats; want ofschoon deMakassaren
in naam Mohammedanen zijn, hebben zij velerlei heidensch
bijgeloof behouden en zijn zij vrij achteloos in de vervulling
hunner godsdienstplichten. Yan varkensvleesch hebben zij wel
is waar een afschuw; maar als men hun wijn aanbiedt, zullen
zij dien niet weigeren, en saguweer of palmwijn, die in be-
dwelmend vermögen met Engelsch bier of cider gelijk Staat,
wordt door hen in verbazende hoeveelheden gedronken. Deze
palmwijn, mits goed bereid, is zeer verfrisschend, en dik-
wijls genoten wij daarvan eene teug onder een der kleine
afdakjes, met den naam van bazar vereerd, die overalgevon-
den worden waar maar eenig verkeer is.
Op zekeren dag sprak mij de heer Mesman van eene uit-
gestrektere boschstreek waar hij somtijds herten ging schieten,
maar die op grooteren afstand was gelegen, en waar, naar hij
mij verzekerde, geene vogels te vinden waren. Ik besloot even-
wel die streek te onderzoeken, en wij gingen den volgenden
morgen te vijf ure op weg, ons ontbijt en eenige andere pro-
visien medenemende, en met het voornemen om den nacht in een
huis aan den rand van het bosch door te brengen. Tot mijne
verwondering bereikten wij dit huis reeds na twee uren flink
te hebben doorgestapt, en de vergunning om er dien nacht te
blijven slapen werd ons zonder moeite verleend. Wij wandel-
den daarop voort, Ali en Badroen ieder met een geweer en
Baso met onzen voorraad en mijne insecten-doos, terwijl
ik zelf mijn net en mijne verzamelaars-flesch droeg, voor-
nemens om mij geheel äan de insecten te wijden. Nauwelijks
was ik het bosch binnengetreden, of ik zag eenige fraaie kleine
groen en goud gevlekte snuitkevers (curculionieden), verwant