met aanmaning om zieh voor den vervolge daarvan te onthouden.” Nu zijn
het juist de handelingen van de hier genoemde hoofden, die in den in
1860 in Nederíand versehenen, in 1867 in het Engelsch vertaalden, “Max
Havelaar” worden ten toon gesteld.
(■2) Men heeft ook in Nederland bij de verschijning van den “Max
Havelaar” gewezen op de ontdekking, die men niet zeer lang te voren in
Britsch Indië gemaakt had, dat de inlandsche ambtenaren bij de inning
der belastingen van de pijnbank gebruik maakten. Wij erkennen gaarne,
dat in. het uitgestrekte Britsch-Indische rijk gruwelen en ongerechtigheden
plaats hebben, die de Begeering niet altijd bij machte is te verhoeden ;
maar de groote grief tegen het bestuur van Nederl. Indië is niet zoo- zeer
dat daar, ondanks de pogingen der Begeering om het volk te beschermen,
soms mishandelingen en . afpersingen voorkomen, maar dat het stelsel om
den inlander zooveel mogelgk door zijne eigene hoofden te besturen en den
invloed dier hoofden te gebruiken om de arbeidskrachten der bevolking te
exploiteeren, tot die verkeerdheden aanleiding geeft en ze tot zekere
hoogte wettigt.
» Dit is alweder niet zeer juist. De Nederlanders kwamen reeds in
1619 in het bezit van eënig grondgebied op Java, en zagen dit sedert
allengs uitgebreid, vooral in 1677, 1705, 1743, 1808—1810 en 1830.
Sedert het laatstgemelde jaar zijn alleen nog de landen van Soerakarta
en Jogjakarta niet rechtstreeks aan het Nederlandsch gezag onderworpen.
De Engelschen verkregen eerst in 1698 in Indië grondgebied van eenige
beteekenis. In 1715 werd dit een weinig vergroot; maar eérst in 1752,
toen de Ned. O. I. Compagnie reeds de helft van Java onder haar bestuur
had , begon de reeks der schitterende overwinningen van Clive, door welke
de macht der Engelschen in Indië, die tot dat tijdstip onbeduidend was
geweest, eigenlijk eerst werd gegrondvest. Sedert is het ééne gewest na
het andere geannexeerd ; nog in onze dagen werden Scinde in 1843, de
Pendjab in 1849, Pegu in 1852, Oude in 1856 bij het Britsch grondgebied
ingelijfd; en zelfs op dit oogenblik is de onderwerping op verre na
niet voltooid, daar Kaschmir, Nepaul, Sikkim, Bhotan, de uitgestrekte landen
van Bajpootana en Centraal-Indië, Hyderabad en Travancore hunne
onafhankelijkheid nog grootendeels bewaard hebben.
(M) Het bevolkingseijfer door Wallace voor 1865- opgegeven is dat van
het Regeeringsverslag van dat jaar. Het bedrag voor 1850 komt, als
globaal cijfer, met dat van het Regeeringsverslag (9,570,023) overeen. Hoe
Wallace aan zijne cijfers voor 1826 en voor het begin dezer eeuw komt,
durf ik niet bepalen; maar zij laten zieh tamelijk wel rijmen met het
cijfer van Raffles voor 1815, t. w. 4,615,270. Het cijfer voor 1826 opgegeven
vind ik nagenoeg terug bij Money, I , p. 98 (t. w. 5,403,786).
Doch men moet niet uit het oog verliezen, dat de vroegere cijfers weinig
te vertrouwen zijn en vermoedelijk over het algemeen veel te laag zijn
gesteld. Verbeterde telling heeft misschien evenveel invloed op de ver-
hooging der cijfers als vermeerdering der bevolking. In de residentien
waarover zieh de statistieke .opneming tot dusverre uitstrekt, is bestendig
het bevolkingseijfer aanzienlijk hooger bevonden dan de opgaven der hoofden.
Men vergelijke nog over de waarde dier cijfers het “Aardrijksk. en Statistisch
Woordenboek van Ned. Ind.” , Dl. I , art. Java, blz. 596; J. C.
Baud in “Bijdragon tot de táal- land- en volkenkunde van Ned. Ind.”
Dl. I , blz. '173 (die meent voor 1826 de bevolking op 8,440,000, dus
bijna 3 millioen hooger dan door Wallace geschiedt, te mögen stellen);
T. J. Willer “Yolkstelling van Ned. Ind.” (’s Gravenh. 1861), bl. 17 w.
Eigenlijke volkstellingen van geheel Java bezitten wij zelfs op dit oogenblik
niet. Alléén de bevolking van de statistisch opgenomen residentien is
met vereischte nauwkeurigheid bekend. Men kan dus slechts van meer of
min juiste schattingen der bevolking spreken, en men mag aannemen dat
zij in de latere jaren gedurig juister worden. Redeneeringen op het vermeend
snel toenemen van het cijfer der bevolking gebouwd, zijn düs in hooge mate
feilbaar. Ygl. nog het opgemerkte in noot 6, op het 6,! hoofdst. blz. 159.
Mk betwist echter niet dat de bevolking van Java snel toeneemt (volgens het
laatste Regeeringsverslag was zij op het einde van 1868 reeds tot 15,477,700
gestegen), maar zeg met den heer van Alphen, in het “Aardrijksk. en Statistisch
Woordenboek” , t. a. p ., bl. 596, dat d it, in weérwil van velerlei wanbestuur,
niets bevreemdends heeft, wanneer men bedenkt dat een Europeesch bestuur,
dat, hoe autokratisch ook, altijd naar eenigszins vaste regelen te
werk g aa t, de behoefte aan orde en rust niet miskent en altijd eenigermate
door de publieke opinie wordt gecontroleerd, verre te verkiezen is boven
Oostersche willekeur, die geen anderen breidel kent dan dien van traditi-
oneele usantien, vaak in strijd met de eischen van het gezond verstand.
Men bedenke daarbij dat Java schier 40 jaren onafgebroken vrede heeft
genoten, en dat de uitnemende vruchtbaarheid van Java, in verband met