eenigd of gescheiden zijn der eilanden die zij bewonen, van
weinig gewicht zijn. Dit zou echter een verkeerd oordeel wezen.
Het blijkt toch dat een zeer groot aantal vogels de grenzen
door de wateren der zee om de landen getrokken, even weinig
overschrijden als de viervoetige dieren, en daar zij met
veel meer zorg zijn verzameld, zoo leveren zij een veelrijker
materieel voor onze gevolgtrekkingen en stellen zij ons in Staat
tot nog meer voldoende en stellige uitkomsten te geräken.
Sommige groepen echter, zooals de watervogels, steltloopers
en roofvogels, zijn groote zwervers; andere groepen zijn nauwe-
lijks dan aan ornithologen van professie bekend. Ik zal mij
daarom slechts heroepen op eenige weinige van de merkwaar-
digste en meest hekende vogel-familien, als eene proeve van
de beslniten die door de algemeene waarneming dezer klasse
worden gewettigd.
De vogels van het Indo-Maleische gewest komen zeer met
die van Indie overeen; want ofschoon de soorten voor een
groot gedeelte geheel verschillen, zijn er slechts ongeveer 15
bijzondere geslachten en niet eene enkele familie-groep, die
tot het eerstgenoemde gebied beperkt zijn. Vergelijken wij
echter de eilanden met, het Maleisch Schiereiland en vervol-
gens met Siam en Birmah, dan zullen wij nog minder ver-
schil vinden, en ons gemakkelijk overtuigen, dat al die landen
door den band van vroegeren samenhang nauw vereenigd zijn.
In zulke welbekende familien als de spechten, papepaaien,
trogons, baardvogels, ijsvogels, duiven en fazanten vinden
wij eenige soorten die, zonder verschil, over geheel Indie en
tot op Java en Borneo verspreid zijn, terwijl een zeerbelang-
rijk aantal gemeen zijn aan Sumatra en het Maleisch Schiereiland.
Het gewicht dezer feiten kan eerst dan ten volle gewaar-
deerd worden, wanneer wij later, over het Australisch gewest
van Insulinde handelende, zullen hebben aangetoond,
dat hier soortgelijke watergrenzen zoozeer een hinderpaal voor
de verspreiding der vogels geweest zijn, dat van de minstens
350 soorten van landvogels die Java en Borneo bewonen, niet
meer dan tien zieh oostwaarts aap Celebes hebben medege-
deeld. En toch is straat Makasser in lang zoo breed niet als
de Java-zee, welke evenwel niet verhindert, dat Borneo en
Java ten minste honderd soorten gemeen hebben.
Ik wil hier twee merkwaardige voorbeelden bijbrengen, om
aan te toonen hoe de verspreiding der dieren feiten uit de
yroegere geschiedenis onzer aarde kan aan het licht brengen
waarvan men niet het minste vermoeden had. Aan de oost-
zijde van Sumatra, en van dit groote eiland gescheiden door
eene zeeengte die ongeveer 15 (Eng.) mijlen breed is, ligt
het rotsige eiland Bangka, beroemd door zijne tinmijnen. Een
der Nederlandsche Residenten op dat eiland zond vandaar ver-
zamelingen van vogels en zoogdieren naar Leiden, waaronder
verscheidene soorten voorkwamen, verschillend van die der
nahijgelegen kust van Sumatra. Een van deze was een eek-
hoorn (Sciurus Bangkanus), nauw verwant met drie andere
soorten, waarvan eene op het Maleisch Schiereiland, de tweede
op Sumatra, de derde op Borneo te huis is, maar evenzeer
onderscheiden van deze allen als zij van elkander zijn. Ook
waren daarbij twee nieuwe soorten van grondlijsters van het
geslacht Pitta, nauw verwant, wel is waar, maar toch door
bepaalde kenmerken gescheiden van twee andere soorten die
beide zoowel op Sumatra als op Borneo wonen, en op deze groote
en zoo veel verder van elkander verwijderde eilanden geen
merkbaar onderscheid vertoonen. Dit is juist alsof het eiland
Man eene bijzondere soort van lijster of meerle hezat, verschillend
van de soorten die aan Engeland en Ierland gemeen
zijn C2).
Deze merkwaardige feiten schijnen ons recht te geven tot
het besluit, dat Bangka zelfs langer dan Sumatra en Borneo