YIJFDE HOOFDSTUK.
BORNEO.
R e i s i n h e t b i n n e n l a u d .
(November 1855 tot. Januari 1856).
Daar de natte moeson naderde, besloot ik naar Serawak te-
rug te keeren, en terwijl ik Charles Allen met alles wat ik
verzameld had over zee derwaarts zond, maakte ik het plan
om zelf landwaarts in te gaan tot aan de hronnen van de
Sadong-rivier en door de vallei van Serawak weder af te dalen.
Daar de weg nog al moeilijk was, nam ik de kleinst mogelijke
hoeveelheid bagage mede, en een enkelen bediende, een Ma-
leischen jongen, Boedjon genaamd, die de taal der Dajaks van
Sadong, met wie hij handel gedreven had, mächtig was. Wij ver-
lieten de mijnen den 27aten November, en bereikten den vol-
genden dag het Maleische dorp Goedong, waar ik een körten
tijd vertoefde om vruchten en eieren te koopen, en een bezoek
bracht aan den Datoe Bandar of Maleischen Gouverneur der
plaats. Hij woonde in een groot en welgebouwd, maar zoo-
wel van binnen als van buiten zeer morsig huis, en hield niet
op mij te vragen naar hetgeen ik kwam doen, en inzonder-
KEIS IN HET BINNENLAND. 113
heid naar de kolenmijnen. Deze veroorzaken den inboorlingen
veel hoofdbrekens, daar zij de reden der kostbare en uitgestrekte
toebereidselen voor het graven van kolen niet begrijpen, enniet
kunnen gelooveu dat men ze alleen zoekt om ze als brandstof
te gebruiken, in een land waar het hout zoo overvloedig en
zoo gemakkelijk te bekomen is. Het was duidelijk dat hier
zelden Europeanen kwamen; want eene menigte vrouwen maak-
ten zieh uit de voeten, terwijl ik door het dorp wandelde, en
een meisje, omstreeks 10 of 12 jaren oud, die juist in een
bamboe-emmer water uit de rivier had gehaald, wierp dien
neder met een kreet van schrik en afgrijzen, op het oogenblik
dat zij mij in het oog kreeg, keerde zieh om en sprong in
den stroom. Zij zwom voortreffelijk en zag telkens om of ik
haar ook volgde, terwijl zij aanhoudend hevig gilde. Een aan-
tal mannen en knapen die daarbij tegenwoordig waren, lachten
recht hartelijk over hare domme vrees.
Te Djahi, het volgende dorp, werd de stroom zoo snel, ten
gevolge van een stortvloed, dat ik met mijn zware boot niet
kon voortkomen, en genoodzaakt was haar terug te zenden en
mijn tocht .in een zeer klein open bootje voort te zetten. Tot
hiertoe was de rivier zeer eentoonig geweest, daar de oevers
tot rijstvelden waren aangelegd, en slechts eenige kleine met
riet gedekte hutten de onbehagelijke lijn braken van den slij-
kerigen, met hoog gras gekroonden zoom, waarachter zieh als
grens van den bebouwden grond de toppen van het woud ver-
toonden. Maar eenige uren boven Djahi bereikten wij de grenzen
van het bebouwde land en strekte zieh het prächtige maag-
delijk boseh met zijne palmen en slingerplanten, zijn majestueuse
woudboomen, zijn varens en woekerplanten tot aan den rand
des waters uit. De oevers der rivier stonden echter ook hier
nog over het algemeen onder water, en wij hadden eenige
moeite om een droge piek te vinden voor ons nachtverblijf.
Yroeg in den morgen bereikten wij Empoenjan, een klein Ma