onder de inwoners vele zonderlinge en ingewikkelde vermen-
gingen voorkomen. Er is één gezeten Engelsch koopman, en
walvischvaarders zoowel als Australische schepen komen zieh
hier dikwijls van levensmiddelen en water voorzien. De in-
boorlingen van Timor zijn verreweg het talrijkst, en eene zeer
oppervlakkige waarneming is voldoende om te toonen dat zij niets
gemeen hebben met de Maleiers, maar veel nauwer verwant
zijn met de echte Papoea’s van de Aroe-eilanden en Nieuw-
Guinea. Zij zijn rijzig, hebben sterk geteekende gelaatstrekken,
groote neuzen die naar haviksneuzen zweemen, gekroesd haar
en doorgaans eene zwartachtig bruine kleur. De wijze waarop
hunne vrouwen met elkander en met de mannen praten, hun luide
spraak en lach , en hunne doorgaande manier van zieh te
doen gelden, zouden een ervaren opmerker in Staat stellen om,
zelfs zonder hen te zien, te beslissen, dat zij niet tot het Ma-
leische ras behooren.
De heer Arndt, een Duitscher die hier als geneesheer dienst
deed, noodigde mij om, zoo lang ik mij te Koepang ophield,
mijn intrek ten zijnent te nemen, en daar ik mij tot een kort
bezoek wenschte te bepalen, nam ik met vreugde zijn aanbod
aan. Wij onderhielden ons aanvankelijk in het Fransch, maar
dit ging hem zoo siecht af, dat wij ongevoelig tot het Maleisch
overgingen ; en wij hielden vervolgens lange gesprekken over
letterkundige, wetenschappelijke en philosophische quaesties
in die half-barbaarsche taal, welker tekortkomingen wij door
een ruim gebruik van Fransche en Latijnsche woorden ver-
goedden.
Na eenige wandelingen in den omtrek van de stad bleek
hier zulk eene schaarschte van insecten en vogels te bestaan,
dat ik besloot voor eenige dagen over te steken naar het eiland
Samauw, tegenover het westelijk uiteinde van Timor, waarik
vernam dat boschland was met vogels die te Koepang niet voorkomen.
Niet zonder moeite vond ik eene groote uitgeholde
boot met loefbalken, om de straat mede over te steken die het
van Timor scheidt, een afstand van omstreeks 20 Eng. mijlen.
Ik vond op het eiland tamelijk veel hout, maar meerheesters
en doornige struiken dan eigenlijke woudboomen, en de bodem
was overal, ten gevolge van het langdurige droge seizoen,
opgedroogd en verschroeid. Ik koos tot verblijfplaats het dorp
Oiassa, merkwaardig om zijne zeepbronnen. Eene van deze
bevindt zieh in het midden van het dorp en weit op uit eenen
kleinen kegel van slijk, die hier uit den bodem opstijgt als een
vulcaan in het klein. Het water heeft een zeepachtig gevoel
en schuimt sterk als er eenige vettige zelfstandigheid in ge-
wasschen wordt. Het bevat alkali en iodine in zoo groote
hoeveelheid, dat eene vrij groote piek daaromheen van allen
plantengroei is beroofd. Dicht bij het dorp is eene der schoonste
zoetwater-bronnen die ik ooit heb gezien, vervat in onderschei-
dene rotsige bekkens, die door smalle goten met elkander ge-
meenschap hebben. Voor zooveel noodig, zijn zij met zorg
ommuurd of effen gemaakt, zoodat- zij fraaie natuurlijke bad-
kuipen vormen. Het water is goed van smaak en beider als
kristal, en de bekkens zijn omringd door een bosschage van
hooge veelstammige waringin-boomen, die het water overscha-
duwen en koel houden en tot de schilderachtige schoonheid
van het tooneel grootelijks bijdragen.
Het dorp bestaat uit wonderlijke kleine huizen, zeer verschillend
van alle die ik elders gezien heb. Zij hebben een langwerpig ronde
gedaante en de muren zijn gevormd uit stokken, omtrent vier voet
hoog, die dicht tegen elkander geplaatst zijn. Op deze verrijst
een hoog kegelvormig dak, met gras gedekt. De eenige opening
is eene deur, die ongeveer drie voet hoog is. De bevolking
gelijkt op de Timoreezen en heeft gekroesd of golvend haar
en eene koperachtig bruine kleur. Onder de hoogere klassen
vindt men sporen van vermenging met eenig meer bevoor-
recht ras, waarbij hunne gelaatstrekken veel gewonnen hebben.