boschhanen, waarvan al de verscheidenheden onzer gewone
huishoenders afstammen (l6), waren de voornaamste der ove-
rige vogelen, die gedurende ons verblijf te Laboean Tring
mijne aandaeht tot zieh trokken.
De meest eigenaardige karaktertrek van de kreupelbosschen
op Lombok is hunne doornigheid; de struiken zijn doornig,
de slingerplanten zijn doornig, zelfs de bamboe is doornig.
Alles groeit er met haken en tanden en in onoplosbare ver-
wikkeling, zoodat het doorgaans niet wel mogelijk was met ge-
weer of net, of zelfs met een bril op, zieh een weg door het hout
te banen, weshalve op zoodanige plaatsen van insectenvangst
geen sprake kon zijn. Dikwijls Melden zieh in zulke boschjes
de Pitta’s verscholen, zoodat, ook wanneer men ze geschoten
had, men van den buit nog lang niet zeker was, en die dikwijls
sleehts ten koste van menigen prik en schräm en van
gescheurde kleederen kon gewonnen worden. De dorre' vulca-
nische bodem en het droge klimaat sebijnen bevorderlijk aan
den groei van zulke doornige en siecht ontwikkelde planten
en struiken; want de inboorlingen verzekerden mij dat hetgeen
ik hier zag, nog niets was in vergelijking met de doorns en
stekels van Soembawa, welks oppervlakte nog bedekt is met
de vulcanische asch die meer dan 40 jaren geleden door de
vreeselijke uitbarsting van den Tambora werd uitgeworpen. On-
der de niet stekelige struiken en boomen zijn de Apocyneeen
het overvloedigst, en hare tweelobhige vruchten van verschil-
lenden vorm en kleur, en vaak van het verleidelijkst voorko-
men, hangen overal längs de kanten der wegen,-als wilden
zij den vermoeiden wandelaar, die met hare vergiftige eigen-
schappen onbekend is, tot zijn verderf verlokken (17). Ebne
soort in het bijzonder heeft vruchten met eene zachte, glanzige
huid en eene gülden oranjekleur, die in voorkomen met de gouden
appelen der Hesperieden wedijveren, en eene groote aantrek-
kelijkheid bezitten voor vele vogels, van de witte kakatoe tot de
kleine gele Zosterops, die zieh vergasten aan de karmozijnroode
zaden welke de vrucht bij het openbarsten ten toon spreidt.
De groote palm door de inlanders “Gebang” genoemd en
tot het geslacht Corypha behoorende, vormt den meest in ’t oog
loopenden trek in de vegetatie der vlakten, waar hij groeit
bij duizenden en zieh vertoont in drie verschillende vormen
in het blad, met bloemen en vruchten, of dood (1S). Hij heeft
een rijzigen, cylindervormigen stam, en is omstreeks honderd voet
hoog en twee of drie voet in doorsnede; de bladeren zijn groot
en waaiervormig en vallen af wanneer de boom begint te bloeien,
en dit doet hij sleehts eenmaal in zijn leven. De bloesems
worden gedragen door eene kolossale, uit het boveneinde van
den stam uitschietende kolf, waaraan massa’s van eene gladde,
ronde vrucht groeien, groen van kleur en ongeveer een duim
in doorsnede. Als deze rijp worden en afvallen, sterft de boom,
maar blijft nog een jaar of twee staan eer hij omvalt. Boomen
alleen in het blad zijn verreweg de talrijkste, dan volgen die
met bloem en vrucht, terwijl doode boomen hier en ginds daar-
tusschen verstrooid zijn. De boomen met vrucht leveren voor-
namelijk het voedsel aan de groote groene vruchtduiven, reeds
vroeger vermeld. Dikwijls ook is zulk een boom bevolkt met
groote troepen meerkatten. (Macacus cynomolgus), die hagelbuien
van vruchten naar beneden werpen, luid schateren wanneer
zij gestoord worden, en als zij het hazenpad kiezen, een sterk
geruisch onder de doode palmbladeren te weeg brengen; terwijl
de duiven een luid brommend geluid doen hooren, dat
meer op het brüllen van een wild dier, dan op den toon van
een vogel gelijkt.
Mijne werkzaamheden als verzamelaar werden hier voortge-
zet onder meer dan gewone moeilijkheden. Een enkel klein
vertrek moest voor eet-, slaap-, werk-, provisie- en ontleedka-
mer dienen; het ontbrak er aan alles wat naar kast, planken,
stoel of tafel geleek; het wemelde er van mieren, en aan hon