BIJVOEGSELS EN VERBETERINGEN.
Biz. 6 , reg. 2. P/iilippijnscke eilanden. Hierbij kan nu nog worden aan-
geteekend dat de richting der vulcanen in de Philippinen thans beter be-
kend i s , dan zij was toen Wallace zijn reisverhaal in het licht gaf, namelijk door
het werk van den Duitschen natuuronderzoeker Semper: “Die Philippinen und
ihre Bewohner, sechs Skizzen” (Würzburg, 1869). In de eerste Skizze behandelt
Semper de vulcanen der Philippijnsche eilanden, welker ligging tevens
door zijne kaart wordt opgehelderd. Naar deze beschrijving, die mij in
handen kwam toen de Natuurkundige kaart, bij dit deel gevoegd, in be-
werking was, is daarop nog de richting van den vulcaangordel gewijzigd.
Blz. 3$, noot 11. Piek van Bantaeng. Zie nader blz. 396, noot 1.
Blz. 3 4 , noot 19. Baardvogels Bucconidae. Lees: Iiaardvogels
Capitonidae. De namen Bucco en (Japito worden door de ornithologen
met elkander verwisseld. Maar in navolging van Gray noemt men thans
de baardvogels Capitonidae, en geeft men den naam van Bucconidae aan
eene verwante groep vogels van Zuid-Amerika, door de Engelschen “puff-
birds” genoemd. Zie b. v. het pas versehenen werk van Wallace “Contributions
to the theory of natural selection” (London, 1870), p. 241.
(Vgl. boven bl. 397 , noot 6).
Blz. 61, noot 5 , reg. 10. Iiet is niet waarschijnlijk dat de moedertaal bij
hen geheel in onbruik is geraakt, enz. Ongelukkigerwijze is mij later gebleken
dat mijn vermoeden onjuist was. In een Uit trek sei uit een brief over
Malakka, opgenomen in het “Tijdschr. v. Ned. Ind.” , Jg. IX, Dl I I ,
lees ik op blz. 292 het volgende: “De zoogenaamde Hollandsche ingezetenen,
of liever de afstammelingen der Hollanders, schämen zieh hunne moeder-
(zou ik bijna niet moeten zeggen vader-) taal en spreken bij voorkeur
Engelsch. Het Hollandsch hebben zij schier vergeten en vervangen door
eene oppervlakkige kennis van het Engelsch, zonder evenwel tevens Engel-
sche denkbeelden over te nemen.”
Blz. 144, noot 5, reg. 7. Plora Indica. Dit werk is vervaardigd door Hooker
en Thompson. Het eerste deel verscheen te Londen in 1855 en is , naar
ik meen, door geen tweede gevolgd.
Blz. 158, noot 1 , aan het einde. Een werk dat eerstdaags verschonen
zal. Dit werk is thans versehenen te Zalt-Bommel bij Joh. Noman
en Zoon , 1870.
Blz. 166, r. 5 v. o. Thornton!s uGazetteer o f India”. De titel van
dit werk is : “A Gazetteer of India, compiled chiefly from the records at
the Indian ofSce, with notes, marginal references and map, by Edw. Thornton” ,
4 Yoll. London, Allen and C'.
Blz. 193, r. 9. Be heer Motley. James Motley was namens eene particulière
onderneming ingénieur bij de steenkolenmijn Julia Hermina te
Banjoe-irang in Tanah laut (Zuid-oostelijk Borneo), toen hij in Mei 1859,
bij het uitbreken van den opstand in Bandjermassin, met zijne vrouw en
twee kinderen werd vermoord. Hij was, volgens de getuigenis van Prof.
de Vriese in “Natuurk. Tijdschr. v. Ned. Ind.” , Dl. XXI, blz. 299,
“een goed botanist.” Prof. de Yriese deelt daar het een en ander mede
van zijne nasporingen omtrent de getah-pertja. Wallace heeft, naar ik
meen, hier ter plaatse het oog op zijne botanische hrieven, uitgegeven in
Sir William Hooker’s “Xew-gardens Miscellany” , waarover zie blz. 259,
noot 2.
Blz. 196, r. 8 v. o. Ptinolopus. Lees: Ptilonopus.
Blz. 259, noot 2. Sir William Jackson Hooker. Deze uitstekende botanist
is in Augustus 1865 overleden.
Blz. 260, noot 6, reg. 6. Het voorkomen van Tarsius Spectrum op Sumatra.
Dit is thans niet meer twijfelachtig. In 1863 zijn twee exemplaren uit de
Lampongs door den resident van Cattenburch aan de Natuurkundige Ver-
eenigingte Batavia aangeboden. Zie “Nat. Tijdschr. v. Ned. Ind.” , Dl. XXVH,
blz. 383. Over een levend exemplaar van Stenops Javanicus aan dezelfde