en of twee span breeden lap van geklopten boombast, of ook vanblanw
Chineesch, Bengaalsch of eigengemaakt katoen. Hij windt dezen lap, terwijl
hij doorgaans van achteren eene slip laat afhangen, eerst als een gordel
om het middenlijf even boven de heupen, legt vervolgens aan de achter-
zijde tegen de ruggestreng een knoop, haalt dan het overige tusschen de
beenen door en trekt het van voren nog eens door den gordel, zoodat het
uiteinde weder als eene slip., soms tot op de knieSn, maar meestal niet
zoo laag, nederhangt.”
(3) Toespeling op den naam waaronder eene beroemde schilderij van den
Sehotschen schilder David Wilkie, waarop dit bekende kunststuk vertoond
wordt en die meermalen in plaat werd gebracht, in Bngeland algemeen
bekend is.
(4) Dr. Joseph Dalton Hooker, een uitstekend Engelsch botanicus en
wetenschappelijk reiziger, is o. a. schrijver van het werk: “Himalayan Journals,
or Notes of a Naturalist on Bengal, the Sikkim and Nepal Himalayas,
the Khasia Mountains etc.” , London 1854, 2 voll. Er bestaat daarvan
ook eene verkorte, populaire uitgave, die in 1857 in het Hoogduitsch is
vertaald. Hooker deed zijne reis in het Himalaja-gebergte in de jaren
1848—1851. Hij is ook de schrijver van eene “Flora Indica”, beneden
in hoofdst. IX vermeld, en van tallooze verspreide botanische verhandelin
gen.
(ä) De Ma n g g i s t a (Garcinia Mangostana) werdreeds vroeger (bl. 90)
vermeld. La n g s a t is de Maleische naam van de kleine, ronde, zöete vrucht,
met bittere pit, die bij de Nederlanders meer bekend is onder den Soen-
daneeschen naam Doekoe en bij de botanici Lansium Domesticüm heet.
De Eam b o c t a n , dus genoemd naar de ruige, hange schil (van ramboet,
haar), heet bij de botanici Nepkelium lappaceum. De Na n g k a is de
groöte, soms tot 50 pond wegende vrucht van eene soort van broodboom
( Arlocarpus integrifolia) , en is nauw verwant met de kleinere Tjam-
p ed ak (.Artocarpus polypheinu). De Engelsche naam J a c k , hier door
Wallace gebezigd, en afkomstig van het Malabaarsche Jak ka, omvat,
volgens Marsden, “History of Sumatra,” p. 9 9 , beide deze soorten.- Ik
heb in den tekst Nangka geschreven , jomdat deze van de twee soorten de
meest gewone is. Dj amboe beantwoordt aan het geslacht Jambosa, waar-
van in den Indischen Archipel een groot aantal soorten en verscheidenheden
gekweekt worden. De voomaamste zijn: djamboe ajer (Jamlosa aguea)}
djamboe ajer mawar (Jambosa vulgaris), djamboe bol (Jambosa domestica)
enz.; allen zeer saprijke vruchten, eenigszins in den vorm eener peer.
De naam B l i m b i n g omvat hoofdzakelijk twee soorten: blimbing manis
(Averrhoa carambola) en blimbing besi (Averrhoa bilimbi), beide zure
vruchten, vooral bij spijsbereiding gebezigd'.
( ) In Nederland is misschien geen der Indische vruchten zoo algemeen
als de d o e r i a n (Durio zibethinus) bekend. Ieder die eenigen tijd in
Ned. Indie doorbracht, heeft den mond vol van deze vrucht, hetzij om
haar te laken wegens den afgrijselijken reuk, die velen afschrikt van haar
ooit te proeven, hetzij om haar te prijzen wegens den heerlijken smaak,
erkend door schier allen die den moed hadden om hun af keer te overwinnen.
( ) Bij Wallace staat 1599, maar dit moet een drukfout zijn. De oudste
uitgave van het “Itinerario” is van 1596 (zie boven noot 1 op het H Ie
Hoofdst.). De hier door Wallace aangehaalde plaats vindt men in het 57e
Capittel (bl. 81): “Van ’t fruyt Duryoens van Malacca.” Paludanus (zijn
eigenlijke naam was ten Broecke), die zelf in het Oosten gereisd en vooral
de voortbrengselen der natuur onderzocht en verzameld had, en destijds te
Enkhuizen als stadsdocter praktiseerde, schreef bij het reisverhaal van van
Linschoten uitvoerige aanteekeningen, waaruit de aa.nba.6ng geput is die
Wallace zoo aanstonds laat volgen.
(8) De eigene woorden van Paludanus zijn: “Dit fruyt is oock in sulcken
waerdye by die Lesers, dat zy meenen men moght daerniet afversadighen,
gheven daeromme dit fruyt heerlicke namen, ende schryven Epigrammen
daer af.” Ofschoon “lesers” hier natuurlijk de p l u k k e r s o f i n z ame -
l a a r s beteekent, kan het toch wel zijn dat hij meer aan de te Mala.tta.
wonende Europeanen dan aan de inboorlingen heeft gedacht.
- (“) De naar een pruim zweemende, maar zeer geurige vrucht van Man-
gifei a Indica, een boom die uit Hindostán oorspronkelijk schijnt, maar
ook naar Java en andere Indische eilanden is overgeplant.
( I0) Bertholletia excelsa (de eenige soort van het tot de Lecythidaceeen
behoorende geslacht Bertholletia) is een groote boom van Zuid-Amerika, die
in het wild' wast aan de oevers van de Amazonen-rivier en de Orinoco,
en kolossale vruchten draagt, om wier wille hij in. Brazilie en Guyana gekweekt
wordt. De vrucht is nagenoeg rond en omtrent zes duim in door-
snede ; .zij bevat van 18 tot 24 driehoekige zaden en heeft een zeer harden
bolster, ongeveer een halven duim dik. Wanneer de vruchten rijp zijn,