blijkt, anderhalven paal (Bleeker zegt “een paar palen”) verwijderd is.
( " ) Ons waardig lid der Eerste Earner, de heer Duymaer van Twist,
die werkelijk in 1855 . als Gouvemeur-Generaal de Minahasa en de Molukken
bezocht, kan hier, gelukkig ! aan Wallace toeroepen : “les gens que
vous tuez se portent assez bien.” Evenwel had er werkelijk bij gelegenheid
van dat bezoek een ongeluk plaats, dat tot het verhaal in den tekst aan-
leiding heeft gegeven. Slechts blijkt het niet dat men destijds aan een
zelfmoord heeft gedacht. Ziehier hoe Bleeker, t. a. p ., bl. 86, het voor-
gevallene verhaalt : “Denzelfden dag van onze komst te Tondano hadden
wij den dood te betreuren van een lid van ons reisgezelschap. De heer
C. M Visser, Oud-Gouvemeur der Moluksche eilanden, en als Gouveme-
ments-secretaris den Opperlandvoogd vergezellende, had zieh in den na-
middag begeven naar den waterval bij Tonsea lama, een paar palen van
de loge van Tondano verwijderd. Hij had zieh daar gewaagd op een naast
den waterval uitpuilend trachietblok en was van daar nedergestort en
spoorloos verdwenen. Eene groote verslagenheid heerschte onder ons, toen
wij de tijding van dit ongeval vernamen. Weinige uren te voren hadden
wij nog met hem aan tafel gezeten, en over de meest verschillende on-
derwerpen in opgeruimde stemming gesproken, weinig vermoedende dat
hij, nog vóórdat het avond zou zijn, niet meer tot ons reisgezelschap
zon behooren. De heeren welke den waterval reeds kenden, vermoedden
dat het lichaam beneden aan den val op de steenen verpletterd moest zijn.”
( IS) Volgens Bleeker, t. a. p:, bl. 87, kan men zelfs drie vallen on-
derscheiden, ligt de brug tusschen den middelsten en den ondersten, welke
laatste, de hoofdval, ongeveer 70 voet hoog is, en had de heer Visser
in den middelsten der drie vallen zijn dood gevonden.
( I3) Bantik is eene negerie die tegenover Menado aan de andere zijde
der rivier is gelegen en gewoonlijk tot die plaats gerekend wordt. “Deze
negerie”, zegt Bleeker, t. a. p ., I , blz. 4 9 , “telt eenige honderden in-
woners. De Bantikkers zijn een eigen slag van menschen. Krachtiger van
lichaamsbouw dan de Menadoreezen, hooger van gestalte en breeder van
schouders, onderscheiden zij zieh ook, in hun gelaat door meerdere uit-
drukking, in hunne bewegingen door een zeker gevoel van eigenwaarde.
Zij willen niets weten van Mohammedanisme of Christendom en werden
nog niet lang geleden door het bestuur min of meer ontzien wegens hun
onafhankelijk karakter en de weinige neiging om zieh ten opzichte der
cultures en heerediensten aan het wettig gezag te onderwerpen. Hunne
huizen zijn, even als elders in de Minahassa, op palen gebouwd, doch
veelal nog op de oudere wijze, hoog en meestal groot genoeg om vier
familiën te huisvesten. Elke familie heeft dan eene afdeeling aan een der
hoeken van het huis, terwijl de overige ruimte voor allen gemeenschap-
pelijk is.”
(M) Men make hieruit niet op dat de bevolking der Minahasa in het
geheel geene directe belasting betaalt. Behalve de koffie-cultuur en de
heerediensten voldoet zij een hoofdgeld, hatsil genaamd, ten bedrage van
/ 5 ’s jaars. Ook denken niçt alle schrijvers over de Minahasa zoo günstig
als Wallace over den toestand waarin de bevolking verkeert. In het Tijdschr.
v. Ned, Ind., April 1870, blz. 260, zegt de zendeling Wiersma, dat de
<jmyplking, door koffie-cultuur, hatsil-gelden en heerediensten wordt uitge-
zogen. “Het Gouvernement” , gaat hij voort, “eischt elk jaar meer koffie,
voor een spotprijs aan ’t Gouvernement te leveren, en van dat weinige
geld moet het Gouvernement dan alweêr de eerste vijf gulden hebben,
niet alleen van ieder hoofd des huisgezins,.— ware het dat nog maar! —•
doch van elken mannelijken persoon die werken kan ; eindelijk eischt het
Gouvernement een groot deel van den tijd tot het onderhoud van wegen,
zonder eenige bepaling betrekkelijk de dagen arbeid in heeredienst te ver-
strekken. De tijd die dan nog der bevolking overschiet, wordt in vele
districten door de hoofden in beslag genomen, die bovendien nog twee
gulden in ’t jaar van iederen mannelijken persoon vorderen ’’ Deze voor-
stelling is misschien wat heel zwart gekleurd; in allen gevalle kan ze ons
leeren dat die van Wallace geen onvoorwaardelijk vertrouwen verdient.
( ,s) De schets van de geschiedenis der beschaving in de Minahasa,
door Wallace gegeven, komt mij even valsch gekleurd voor, als zijne vrees
dat de verkregen voordeelen niet duurzaam zullen zijn, ongegrond is. Hij
plaatst den arbeid der zendelingen te zeer op den achtergrond, stelt de
vruchten van het onderwijs te zeer in de schaduw, en laat ongetwijfeld
een te sterk licht vallen op de gedwongen koffie-cultuur, die, als element
van beschaving, door geen Nederlandsch schrijver, voor zoover mij bekend
i s , ooit zoo hoog werd gesteld. Het is waar dat het Nederlandsch bestuur,
ten gevolge der samenwerking van een aantal verlichte Gouverne-
ments-dienaren met de zendelingen, om beschaving en welvaart te bevor-
ejeren, voor de Minahasa zeer weldadig is geweest; maar dit moet veel