niet kunnen ter hand nemen, zonder op iedere bladzijde feiten vermeld te
vinden die zijne aandacht ten hoogste verdienen, en zieh nieuwe gezichts-
punten geopend te zien, die een blik vergunnen op nog nauw betreden
banen van wetenschappelijk onderzoek. Eenvoudigheid en klaarbeid van
stijl, aanschouwelijkheid en scbilderacbtigheid van voorstelling, een fljne
gave van opmerken die tot de kleinste bijzonderbeden afdaalt, en een
geniale blik die de verspreide feiten weet samen te vatten en er gevolg-
trekkingen van indrukwekkende stontheid en verrassende nieuwheid uit
weet af te leiden ^ ziedaar eenige der voornaamste karaktertrekken waar-
door zieh dit schoone werk onderscheidt.
Intnsschen hoeveel voortreffelijks, dat door allen zonder onderscheid zal
gewaardeerd worden, dit werk ook bevatten möge, het heeft toch ook zijne
zijden waardoor het aan sommigen mishagen zal, terwijl het jnist daar-
door op des te grooter bijval bij anderen zal kunnen rekenen. Het is, om
het zoo eens uit te drukken, even revolutionair in de natuurwetenschap,
als behoudend in de staatkunde. In de eerste wordt als onbetwistbare
waarheid verkondigd wat in veler oogen niet meer is dan een stoute hypo-
these, in de tweede worden de voorzichtigste hervormingen als gevaarlijke
experimenten ontraden. In beiderlei opzieht heeft het werk ook op mij een
eenigszins pijnlijken indruk gemaakt, zonder dat die mij echter een oogen-
blik heeft doen aarzelen in het plan, bij de eerste lezing opgevat, om het voor
het Nederlandsch publiek te bewerken. H zal mij hier over beide pnnten eenige
opmerkingen veroorloven en daärhij aan de politiek de eerste plaats geven.
Het gebeurt niet dikwijls dat Wallace zieh in zijn reisverhaal met staatkundige
aangelegenheden inlaat, maar als hij het eene enkele maal doet,
toont hfl zieh ingenomen met het regeeringsstelsel door Graaf van den Bosch
en zijne opvolgers in de Nederlandsche overzeesche bezittingen ingevoerd,
en huiverig voor den invloed van nieuwere begrippen, die de toepassing van
beginselen, meerendeeis uit het arsenaal der oude Oost-indische Compagnie
afkomstig, dagelflks meer aan het wankelen brengen. Wallace prflst het
werk van Money, heeft weinig op met den Max Havelaar, verdedigt het
cultuurstelsel, bewondert onze manier om de inlanders door tusschenkomst
hunner eigen hoofden te besturen, en vindt zelfs het thans opgeheven
monopolie der specerflen in de Molukken niet geheel verwerpelijk. Dit alles
moet zeer in den smaak vallen van de zoogenaamde conservatieven op kolo-
niaal gebied, en strekt, gelflk ook reeds gebleken i s , in hunne oogen aan het
werk in niet geringe mate tot aanbeveling. Het is voor mij wel niet noo-
dig te verklären, dat ik mij in dit opzieht met de strekking van het werk
van Wallace niet kan vereenigen; ik wil zelfs niet ontkennen dat de be-
geerte om zijne verkeerde voörstellingen en redeneeringen omtrent deze
punten te wederleggen, en alzoo het misbruik dat er van zou kunnen gemaakt
worden tegen te werken, voor mij een prikkel te meer geweest is
om de vertaling ter hand te nemen. Maar het zou dwaas zijn- indien zij
die anders dan Wallace denken, zieh daardoor tegen dit werk lieten innemen.
Zij zullen toch in geen geval loochenen, dat het gezag namens Nederland
in Indie geoefend, ook zijne goede en weldadige zijde heeft, en be-
grijpen dat Wallace, die van Java, ’t welk hij slechts op een paar punten
en gedurende körten tijd bezocht, eene niet meer dan oppervlakkige kennis
kon erlangen, maar daarentegen in de afgelegenste deelen van den Archipel
zoozeer in de gelegenheid was den weldadigen invloed van het Nederlandsch
gezag op prijs te stellen, geneigd moest worden om günstig te
denken over dat gezag, waarvan hij de goede strekking persoonlijk
ondervond, terwijl de min günstige werkingen zieh schier geheel aan zijne
blikken onttrokken. Nog iets anders heeft ongetwijfeld tot die günstige
stemming van Wallace ten opzichte van het Nederlandsch gezag bijgedra-
gen. De'Engelsche pers, metende met de maat der Britsche belangen, en
nog altfld eenigermate onder den invloed van oude vooroordeelen en nationalen
naijver, is gewoon van de koloniale politiek van Nederland zulke
overdrevene en kwaadaardige voorstellingen te geven, en daarbij zoo weinig
op de reeds in de laatste jaren tot stand gebrachte hervormingen te
letten, dat het niet anders kan of Nederlandsch Indie moet bij persoon-
lflke kennismaking den schranderen en onpartijdigen Engelschman, die den
bril der vooroordeelen wegwerpt om alleen nit eigen oogen te zien, zeer
in de hand vallen, en terwijl hij erkennen moet dat ook in het koloniaal
bestuur van zijn eigen land niet alles goud is wat blinkt, zal hij te meer
geneigd zijn, bij de vergelijking, de schaal naar de zijde van Nederland
te doen overslaan, naarmate het hem duidelijker wordt dat de koloniale
politiek van dit land aan miskenning en laster heeft blootgestaan.
Het was niet moeilijk de fouten aan te wflzen waarin Wallace in dit
opzieht vervallen is , en door de keus van eenige afdoende feiten en ge-
tuigenissen de onjuistheid van zijn oordeel over de beoogde of reeds tot
stand gebrachte hervormingen te staven. Hieraan is dan ook een niet on