terlijk de plaats van eer en het teeken van rang. Zoo onbuig-
zaam zijn de regelen te dien opzichte, dat toen een Engelsch
rijtuig, dat de Radja van Lombok gekocht had, was aangeko-
men, het onmogelijk werd bevonden daarvan gebruik te maken
omdat de bok van den koetsier de hoogste plaats was, zoodat het
alleen als een pronkstuk in het koetshuis van den Radja kon
bewaard worden. Maar om tot mijn bezoek bij den Radja van
Goa terng te keeren, zoodra ik hem mijne wenschen had voor-
gedragen, verklaarde hij dat hij bevel zou geven om een huis
voor mij te ruimen, wat veel beter zou zijn dan een nieuwte
bouwen, naardien dit vrij wat tijd zou vorderen. Hierop werden
ons weder als de eerste maal siechte koffie en zoetig-
heden aangeboden.
Twee dagen later bezocht ik den Radja op nieuw, ten einde
hem te verzoeken mij een gids te geven die mij het huis zou
aanwijzen dat voor mij bestemd was. Dadelijk liet hij een man
halen wien hij zijne instructien gaf, en in weinige minuten
waren wij op weg. Mijn leidsman kon geen Maleisch spreken,
en wij vervolgden dus onzen weg een uur lang in stilte, toen
wij in een tamelijk goed huis inkeerden, waar men mij ver-
zocht te gaan zitten. Hier woonde het hoofd van het district.
Wij rustten omstreeks een half uur, hernamen daarop onze wan-
deliug, en bereikten na nog een half uur het dorp waar mij
huisvesting zou verleend worden. Wij begaven ons naar het
huis van het dorpshoofd, die zieh een tijd lang met mijn gids
onderhield. Daar het mij eindelijk begon te vervelen, verzocht
ik dat men mij het huis zou wijzen dat voor mij was gereed
gemaakt, maar het eenig antwoord dat ik krijgen kon, was:
“wacht een weinig,” terwijl het gesprek op denzelfden voet
werd voortgezet. Ten laatste zeide ik hun dat ik niet langer
wachten kon, dat ik verlangde het huis te zien en vervol-
gens in het bosch te gaan schieten. Dit scheen hen van hun
stuk te brengen, en ten laatste werden mijne vragen, zeer gebrekkig
vertolkt door een paar onder de aanwezigen die een
weinig Maleisch verstonden, beantwoord met de onwillige er-
kentenis, dat er geen huis voor mij gereed was en dat niemand
het flauwste denkbeeid had hoe men er aan een voor mij körnen
zou. Daar ik den Radja niet verder wenschte lästig te
vallen, meende ik dat het best zou zijn hen een weinig bang
te maken. Ik zeide hun dus dat, zoo .zij mij niet dadelijk een
huis verschaften, zooals de Radja bevolen had, ik terug zou
keeren en mij bij hem beklagen, maar dat, zoo er een huis
voor mij gevonden werd, ik gaarne voor het gebruik daarvan
betalen zou. Dit had de gewenschte uitwerking, en een van
de hoofden van het dorp noodigde mij met hem te gaan en
naar een huis om te zien. Hij toonde er mij één of twee van
het meest ellendig en vervallen voorkomen, maar die ik dadelijk
afwees, zeggende: “Ik verlang een goed huis en in de
nabijheid van het bosch.” Hij toonde er mij vervolgenS een
dat mij zeer geschikt voorkwam, waarom ik hem verzocht te
zorgen dat het den volgenden dag zou ontruimd worden, dewijl
ik het den daarop volgenden dag zou komen betrekken.
Daar ik echter op den bepaalden dag nog niet volkomen gereed
was, liet ik mijne twee Maleische jongens vooruitgaan
met bezems om het huis duchtig schoon te vegen. Toen zij des
avonds weder bij mij kwamen, verhaalden zij mij dat bij hunne
komst het huis nog bewoond en geen enkel stuk huisraadver-
wijderd was. De bewoners echter, vernemende dat zij geko-
men waren om het schoon te maken en er bezit van te nemen,
hadden zieh langzaam tot den aftocht gereed gemaakt, maar
niet zondei-; luid gegrom, wat mij wel eenigszins bezorgd
maakte omtrent de wijze waarop de bewoners van het dorp
in het algemeen mijn indringen zouden opvatten. Den volgenden
morgen laadden wij mijne bagage op drie pakpaarden,
en na eënig vallen en opstaan bereikten wij tegen den middag
onze bestemming.