westen: en wellicht zou men mögen verwachten dat zulk eene
verdeeling zou overeenstemmen met bepaalde verschillen in het
karakter van plantengroei en levensvormen. Dit is echter slechts
in eene beperkte mate het geval, en wij zullen aanstonds zien,
dat, ofschoon die ontwikkeling der onderaardsche vuren zieh
op zoo groote schaal vertoont, ofschoon zij bergketenen ter
hoogte van tien tot twaalf duizend voet opgestapeld, aaneenlig-
gende landen verbrokkeld en eilanden uit den Oceaan omhoog
gedreven heeft, — zij in weérwil van dat alles het karakter heeft
eener werking van later tijdvak, die er nog niet in geslaagd
is de sporen eener vroegere verdeeling van land en water
uit te wisschen.
Co n t r a s t e n van p l ant eng roe i , Het is zeker niet te
verwonderen dat de versehillende eilanden van den Archipel,
omniddellijk onder den evenaar gelegen en door uitgestrekte
Oceanen omringd, schier overal bedekt zijn met bosschen, die
zieh van het vlak der zee tot aan de hoogste kruinen der bergen
uitstrekken. Dit is de algemeene regel. Sumatra, Nieuw-
Gruinea, Borneo, de Philippinen, de Molukken en de onbe-
houwde deelen van Java en Celebes zijn altemaal boschlanden,
met uitzondering slechts van eenige kleine, onbeduidende stre-
ken, die, althans in sommige gevallen, waarschijnlijke door
vroegere bebouwing of toevallige branden van hunne oorspron-
kelijke plantbekleeding beroofd zijn (,2). Op dezen regel vertoont
zieh echter eene belangrijke uitzondering op het eiland
Timor en al de kleinere eilanden die het omringen, in welke
geene zoodanige bosschen als in de andere. eilanden van den
Archipel worden aangetroffen, en deze eigenaardigheid ken-
merkt, ofschoon in minderen graad, ook Flores, Soembawa,
Lomhok en Bali.
Op Timor zijn de meest gewone boomen Eucalypti (,3) van
versehillende soorten, die anders zoozeer als het eigenaardig
kenmerk van Australie beschouwd worden, benevens sandelhout,
acacia en andere soorten in minderen overvloed. Deze zijn met
meer of minder dichtheid over het land verstrooid, maar ner-
gens in die mate dat men er den naam van bosch op kan
toepassen. In hunne schaduw groeien op de kalere heuvels
grove en schrale grassoorteu, en op de vochtiger plaatsen een
weelderig graskleed. Op de eilanden tusschen Timor en Java
is het land dikwijls dichter begroeid, maar doornige en stekelige
boomen hebben er de overhand. Zelden bereiken zij eene aan-
zienlijke hoogte, en gedurende de kracht van het droge saizoen
verliezen zij bijna geheel en al hunne bladeren, zoodat de grond
onder hen geheel verschroeit en een sterk contrast met de
vochtige, donkere, altijd-groene bosschen der andere eilanden
ontstaat. Dit bijzonder karakter, dat zieh tot zekeren graad
ook over het zuidelijk schiereiland van Celebes en het ooste-
lijk einde van Java uitstrekt, moet allerwaarschijnlijkst aan
de nabijheid van Australie worden toegeschreven. De Zuidoost-
moeson, die ongeveer gedurende twee derden van het jaar
(van Maart tot November) over de noordelijke deelen van dit
land blaast, brengt een graad van hitte en droogte te weeg,
die de nabijgelegen eilanden in plantengroei en voorkomen aan
zijn eigen gelijk maakt. Een weinig verder oostwaarts, op
Timor-laut en de Kei-eilanden, heerscht een vochtiger klimaat,
daar hier de Zuidoostewinden uit de Stille Zuidzee over de
Torres-straat en de dampige bosschen van Nieuw Guinea heen
komen, ten gevolge waarvan ieder rotsig eilandje tot aan den
top met groen bekleed is. Evenzoo hebben meer westwaarts
dezelfde winden, daar zij over eenegedurigwijdereuitgestrekt-
heid van den Oceaan heenstrijken, meer tijd om nieuw vocht
op te slurpen, en wij bevinden diensvolgens dat Java, in den
drogen moeson een gedurig minder dor klimaat heeft, naar-
mate wij ons meer westwaarts begeven, totdat in het uiterste
Westen, omstreeks Batavia, regens in meerdere of mindere
mate het gansche jaar door voorkomen en de bergen overal