wijn en hier, — dit ailes op de tafel van een inlandsch hoofd
in het gebergte van Celebes te vinden, had voor mij inderdaad
iets verrassends. Onze gastheer was in ’t zwart gekleed, met
patent-lederen schoenen, en die dracht scheen hem gemakkelijk
te vallen en wèl voor zijn persoon te voegen. Hÿ zat aan bet
hoofd der tafel en vervulde naar behooren de plichten dergast-
vrÿheid, ofschoon hÿ niet veel sprak. Ons gesprek werdgeheel
in het Maleiseh gevoerd; want dit is hier de officiëele taal, en
was bovendien de eenige die de Contrôleur, die een half-kast
inlandsch kind was, behoorlÿk kon spreken. De vader van den
Majoor, die vôôr hem hoofd was geweest, droeg, naar menmÿ
verhaalde, een reep boomschors als eenig kleedingstuk, en woon-
de in een ruwe hut, op hooge païen geplaatst en overvloedig
met menschenhoofden versierd. Natuurlijk was onze gastheer op
onze komst voorbereid geweest en had hÿ dus bÿ de ontvangst
zijn beste been voorgezet; maar men verzekerde mÿ dat al de
hoofden er eene eer in stellen Europeesche manieren aan te
nemen en hunne gasten op voegzame wÿze te ontvangen.
Na het middagmaal en de koffîe ging de Contrôleur door naar
Tondano, en drentelde ik het dorp rond in afwachting mÿner-
bagage, die op een ossenkar was geladen en niet vôôr mid-
dernacht aankwam. Het avondmaal was even goed als het middagmaal,
en toen ik mÿ ter rust begaf, vond ik een keurig in-
gericht vertrekje met een goed bed, gazen gordijnen met blauwe
en roode draperie en aile denkbare gemakken. Den volgenden
morgen bÿ zonsopgang stond de thermometer in de verandah
op 69°, en men zeide mÿ dat dit te dezer plaatse, 2500 voet
boven de zee, de gewone laagste temperatuur was. Ik kreeg
een goed ontbijt, uit koffie, eieren, versch brood en boter
bestaande, en nuttigde dat in de ruime verandah, te midden
van den geur van rozen, jasmÿnen en andere welriekende bloe-
men, die den tuin daarvôor versierden, waarna ik te acht ure
Tomohon verliet, met een dozÿn koeli’s die mÿn bagage droegen.
Onze weg lag over een bergrug die zieh omstreeks 4000
voet boven de zee verheft, en van den top daalden wij omstreeks
500 voet tot aan het kleine dorp Roeroekan, het hoogst
gelegene in de Minahassa en waarschijnlijk in geheel Celebes.
Hier had ik besloten eenigen tijd te vertoeven, ten einde te
zien of zieh op deze hoogte eenige verandering in de Fauna
zou vertoonen. Het dorp was slechts ongeveer tien jaar gele-
den ontstaan, en was even net en veel schilderachtiger dan
die, welke ik tot dusver was doorgekomen. Het ligt op een
kleine vlakke piek, vanwaar eene steile met hosch bedekte
helling benedenwaarts voert naar het meer van Tondano, waar-
achter zieh vulcanische pieken verheilen. Aan de eene zijde is
een ravijn, en verder op vertoont zieh een prächtig, met berg
en bosch bedekt landschap.
In de nabijheid van het dorp liggen de koffietuinen. De
heesters zijn in rijen geplant, en worden getopt zoodat zij de
hoogte van zeven voet niet te boven gaan. Dit heeft ten gevolge
dat de zijtakken zieh sterk ontwikkelen, zoodat sommige boomen
den vorm van een halven bol krijgen, van de kruin tot
den wortel met vruchten beladen zijn, en jaarlijks van tien
tot twintig pond zuivere koffie opleveren (7). Deze tuinen zijn
allfen door het Gouvernement aangelegd, en worden door de
dorpelingen onderhouden, onder de leiding van hun hoofd.
Bepaalde dagen zijn voor het wieden en plukken aangewezen,
en de geheele bij de koffie-cultuur ingedeelde bevolking
wordt door het slaan van de gong opgeroepen. Er wordt aan-
teekening gehouden van het aantal uren, door elk huisgezin
aan de cultuur besteed, en bij het einde des jaars wordt de
prijs der levering naar evenredigheid onder hen verdeeld. De
koffie wordt naar de Gouvernements-pakhuizen vervoerd, die
over het geheele land op centrale punten zijn opgericht, en er
wordt een vaste maar läge prijs voor voldaan. Hiervan worden
zekere percenten aan de majoors en mindere hoofden uitge