eene andere nieuwe soort van de Soela-eilanden (zie Wallace, on the birds
o f the Sula-islands, in “Proceedings of the Zoöl. Soc. of London for 1862” ,
p. 342), maar een weinig grooter, en vooral gekenmerkt door hare melk-
witte oogen, terwijl alle andere soorten van dit geslacht steeds roode
oogen hebben. Uicrurus leucops werd door Wallace zoowel in het Noorden
als in het Zuiden van Celebes gevangen, en steeds met dit eigenaardig ken-
merk, zoodat, bij overigens treffende overeenkomst, en hoewel de Soela-eilanden
uit zoologisch oogpnnt slecbts een soort van voorpost van Celebes zijn, de
soortverscheidenheid van Dicrnrus pectoralis en leucops niet twijfelacbtig is.
(') Beide hier vermelde Piërieden van Celebes zijn bescbreven door de
beeren Felder, in “Wiener Entomologische Monatschrift,” VI en I I I , en
S. C. Snellen van Vollenhoven, in “Essai d’une Faune entomologique de
l’Archipel Indo-Néérlandais,” 2“ monogr., famille des Piérides (la Haye,
1865), p. 58 en 39. Vgl. ook Wallace, "on the Pieridae of the Indian
and Australian region” , en “Transactions of the Entomological Society of
London ,” 3ae series, Vol. IV., p. 389 en 380. Daar Wallace bier van het
geslacht Vieris het nieuwe geslacht Tachyris heeft afgezonderd, wordt
de vlinder die hij Snellen van Vollenhoven nog Vieris Ithome heet, bij
hem Tachyris Ithome. Van beide soorten zijn de mannetjes afgebeeld
door Felder en de wijfjes door Vollenhoven. De lichtblauwe tint in Eronia
Tritaea, waarvan Wallace spreekt, bepaalt zieh tot het mannetje, en is
bij het wijfje geelachtig; wat hij zwart noemt, is bij beide seksen bruin-
achtig. De exemplaren van beide soorten die het Leidsch museum hezit,
zijn, voor zoover de herkomst met zekerheid bekend i s , van Celebes ;
doch volgens Felder zou Eronia Tritaea ook op Timor voorkomen. In
Tachyris Ithome komt de breede oranje hand ook alleen in het mannetje
voor, en maakt deze hij het wijfje plaats voor een veel smalleren bleek-
gelen. Wallace heeft zijne beschrijving in den tekst aan de mannetjes ont-
leend, omdat men deze, gelijk bij de meeste soorten van vlinders, veel
menigvuldiger ziet vliegen.
(s) Deze fraaie vogel is bekend uit Temminck’s Vlanches coloriées
d'oiseaux, n°. 349.
(9) Vgl. noot 1 op bl. 323. Wallace spreekt somtijds van s i r i h en
be t e l alsof het twee verschiUende zaken waren (b. v. V. I , bl. 281:
“ sirih and betel boxes”), en schijnt dus te gelooven, dat onder b e t e l
eigenlijk de pinangnoot, die ook wel b e t e l n o o t (betel-nut) genoemd
wordt, te verstaan is. Doch dit is eeq dwaling. Wat de Europeanen in
Indig met een uit Hindostan afkomstig woord b e t e l noemen, is niets
anders dan de sirihplant zelve. Het woord is doof het .Portugeesch heen
uit het Tamiel tot ons gekomen, in welke taal het we t t i l e i (werrilei)
luidt. Bij oude Portugeesche schrijvers komt het voor in den vorm betelle;
anderen schrijven betele, betel, bethel en bethe. In het Portugeesch
Woordenboek van Moraes Silva leest men op betel: “Herva trepadeira
aromatica, que os Malabares mascao ordinariamente, d. i. “aromatische
klimplant, die de Malabaren gewoonlijk kauwen.” De pinangnoot wordt
dus alleen b e t e l n o o t genoemd omdat ze met de betel gekauwd wordt.
( t0) De slavemij was in 1856 in Nederlandsch-Indie nog niet afge-
schaft; zij bestond er echter, voor zooveel de dienstbaarheid bij Europeanen
betreft, over het geheel in zeer zachten vorm. Men bedenke even-
wel dat ook Chineezen, Arabieren en andere Oosterlingen slaven hielden,
en dat ook in hej günstigst geval de slavernij tot veel verkeerds en onzede-
lijks aanleidiiig geeft. Het blijft dus eene gewichtige en voor de mensch-
heid verbindende gebeurtenis, dat met 1 Januari 1860 de slavernij in
Ned.-IndiS werd opgeheven, al kan ook het verbod niet verder gehand-
haafd worden dan de arm van het Nederlandsch gezag reikt.
( “ ) Ba n t a e n g is de nauwkeurige schrijfwijze voor den naam van het
landschap van Zuid-Celebes dat gewoonlijk Bo n t h a i n (bij Wallace
Bontyne) wordt genoemd. In de laatste jaren is de administratieve
indeeling van het Gouvernement van Celebes en Onderhoorigheden geheel
gereorganiseerd. Dat Gouvernement bestaat thans, behalve de leenroerige
en bondgenootschappelijke landen der inlandsche vorsten, uit de volgende
afdeelingen:
1°. Mangkasar (Makasser), d. i. de hoofdplaats met hären omtrek,
Tallo en de Spermonde-eilanden.
2*. De Noorder-districten, verdeeld in: «. Maros, h. I’angkadjene,
c. Segeri, d. Berg-districten.
3°. De Zuider-districten, verdeeld in: a. Takalar, b. Djeneponto,
C. Bantaeng (Bonthain).
4°. De Ooster-districten, verdeeld in : a. Sindjai, b. Boeloekoempa
(Boelekomba).
5 Het eiland Salajar (Saleier) met eenige kleinere eilanden.