Het blijkt dus dat ik in 26 nachten 1,386 uilen verzamelde,
maar dat van deze meer dan 800 werden bijeengebracht in
vier zeer natte en donkere nachten. De goede uitkomst hier
verkregen, deed mij hopen, dat ik in Staat zou zijn, door
soortgelijke schikkingen, in ieder eiland groote getallen van
deze insecten te verkrijgen; maar, hoe vreemd het ook klinken
möge, gedurende de zes volgende jaren heb ik ook niet
eene enkele maal eene gelegenheid gevonden om mijne. verzameling
te verrijken, die maar eenigszins haalde bij die, mij
te Serawak geboden. Ik begrijp echter zeer wel dat de reden
hiervan moet gelegen zijn in de äfwezigheid van eene of andere
der essentieele voorwaarden, die daar allen vereenigd waren.
Nu eens was het droge saizoen het beletsel; meermalen was ’t
het verblijf in een dorp of stad, niet genoeg in de nabijheid
van maagdelijk bosch, of het omringd zijn door andere huizen,
wier lichten als afleiding werkten; nog menigvuldiger het verblijf
in een donker met palmbladen gedekt huis, met een hoog
dak, in welks hoeken en winkels ieder uiltje zieh verloor op
het oogenblik dat het binnenkwam. Dit laatste was de ergste
liinderpaal en de voorname reden waarom ik later nooit weder
in staat was eene goede verzameling van uiltjes te maken;
want nooit weder vertoefde ik in eene eenzame woning in het
woud, met eene läge, uit planken bestaande en gewitte verandah,
zoo ingericht dat het voor de insecten onmogelijk was, zieh
buiten mijn bereik te stellen door naar het hooger deel der
woning te ontsnappen. Na mijne lange ervaring, de vaak her-
haälde mislukking, en de eene met goeden uitslag bekroonde
poging, houd ik mij overtuigd dat, indien ooit een gezelschap van
natuuronderzoekers, geneigd om van entomologie bijzonder werk
te maken, met een jacht in Insulinde of eenig ander tropisch
gewest ging kruisen, het de moeite beloonen zou het geraamte
van e&fi verandah met doek overspannen, of een tent van wit
doek in den vorm van een verandah, mede te voeren, om op
REIS IN SET BINNENLAND. 143
iedere günstig gelegen piek op te slaan, als een middel om
eene verzameling van nachtvlinders te maken, alsook om zeld-
zame torren en andere insecten meester te worden. Ik geef
het denkbeeid aan de hand, omdat niet licht iemand zal ver-
moeden, hoe verbazend het verschil zou zijn in de uitkomsten
met of zonder zulk een toestel verkregen; en omdat het mij
toeschijnt tot de gedenkwaardigheden uit de ervaring van
een verzamelaar te behooren, dat hij heeft uitgevonden, hoe
groote diensten zulk een toestel bewijzen zou.
Toen ik naar Singapore terugkeerde, nam ik den Maleischen
jongen Ali mede, die mij later door den ganschen archipel
vergezelde. Charles Allen verkoos in het zendelingshuis te
blijven, en vond naderhand werk te Serawak en te Singapore,
totdat hij zieh vier jaren later, te Amboina in de Molukken,
weder bij mij vervoegde.
a a n t e e k e n i k t g e n .
( ‘) Namelijk de dorpen der Berg-Dajaks in het gebied van Broenei. In
het Nederlandsch gedeelte van Borneo schijnt zulk een gemeentehuis zelden
voor te komen, behalve aan de boven-Sekajam in het district Sangouw.
Zie mijn “Borneo’s W este r-afdee lingII, bl. 261. Low. “Sarawak (Londen,
1848), geeft op bl. 281 eene afbeelding in houtsnede van zulk een gemeentehuis,
dat volgSns hem bij de inlanders pangalt heet. In Sangouw draagt het den
naam van pantjuv. In het geheel wachte men zieh wat Wallace van de
Dajaks verhaalt, op alle Dajaks van Borneo toe te passen. Zij zijn in
zeden en gebruiken eindeloos verscheiden.
(2) Het zij mij vergund hierbij de volgende plaats uit mijn “Borneo’s
Westerafdeel ingH, bl. 255, aan te halen: “De gewone kleeding van den
Dajak bestaat schier alleen uit de tjaicat, een anderhalven vadem langen