dat wij zoo lang in Indie handhaafden, was veel erger. Zoo
lang wij de heffing van accijnsen en rechten op artikelen van
dagelijksch gebruik niet laten varen, eene heffing die niet
kan verzekerd worden zonder een geheelen stoet van beambten
en kustwachters, en die alleen de oorzaak wordt van een aan -
tal door de wet gecreeerde misdrijven, is het voor ons de
grootste ongerijmdheid, verontwaardiging voor te wenden over
de handelwijs van de Nederlanders, die een veel gemakkelijker
te rechtvaardigen, voor de bevolking minder schadelijk en
voor de schatkist voordeeliger stelsel in hunne oostersche be-
zittingen hebben ingevoerd. Ik daag allen die van een ander
gevoelen zijn uit, om eenig wezenlijk physisch of moreel nadeel
aan te wijzen dat nit deze handelingen vän het Nederlandsch
Gouvernement is voortgevloeid; terwijl zoodanige nadeelen het
erkend gevolg zijn geweest van elk van onze monopolien en
beperkingen (9). De toestand was trouwens in beide gevallen
zeer verschollen d. De wäre “staathnishoudkunde” voor een
hooger ontwikkeld ras dat over een lager heerscht, isnognooit
in het licht gesteld. De toepassing van onze “staathuishoud-
knnde” op zoodanige gevallen loopt onveranderlijk uit op de
uitroeiing of verbastering van het minder ontwikkeld ras;
waarom wij het waarschijnlijk mögen achten, dat een derwe-
zenlijke voorwaarden voor hare geldigheid daarin is gelegen,
dat in de maatschappij waarop men haar toepast, althans bij
benadering, een zekere gelijkmatigheid van verstandelijke en
maatschappelijke beschaving heerscht. Ik stel mij voor bij Ter-
nate, een der beroemdste van de oude specerij-eilanden, op
dit onderwerp terug te komen.
De inboorlingen van Banda zijn van zeer gemengde afkomst,
en het is waarschijnlijk dat ten minste drie vierden mestiezen
zijn, wien Maleiseh, Papoesch, Arabisch, Portugeesch en Nederlandsch
bloed, in allerlei graden van vermenging, door de
aderen stroomt. De beide eerstgenoemde rassen hebben het
meest bijgedragen, en onder deze hebben weder de donkere
huid, de sprekende trekken en het meer of minder kroezig
haar der Papoes het overwicht. Het is nauwelijks te betwijfeien
of de inboorlingen der Banda-eilanden waren Papoes, en
een deel van hen is nog overig op de Kei-eilanden, waarheen
zij verhuisden toen de Portugeezen het eerst van hun geboor-
teland bezit namen. Bevolkingen als deze worden dikwijls
aangezien als overgangsvormen tusschen twee geheel onder-
scheiden rassen, de Maleiers en de Papoes, terwijl zij in
waarheid slechts gesproten zijn uit beider vermenging.
De dierlijke voortbrengselen van de Banda-eilanden, ofschoon
weinige, zijn zeer belangwekkend. Echte inlandsche zoogdie-
ren zijn er waarschijnlijk geene andere dan vledermuizen. Het
Moluksche hert en het zwijn zullen wel van elders zijn ingevoerd.
Een soort van koeskoes of oostersche opossums
wordt ook op deze eilanden gevonden, en is waarschijnlijk
inheemsch in dien zin, dat zij niet door den mensch is ingevoerd.
Yan vogels verzamelde ik op mij ne drie bezoeken, ieder
van e6n of twee dagen, acht soorten, waaraan de Nederland-
sche verzamelaars nog eenige hebben toegevoegd. De merk-
waardigste is eene bij zonder fraaie vruchtduif, Carpophaga con-
cinna,‘ die zieh voedt met de muskaatnoten, of liever met de
foelie, en wier luide brommende toon onophoudelijk verno-
men wordt (10). Deze vogel wordt gevonden op de Kei- en
Watoebella-eilanden zoo wel als op Banda, maar hij komt niet
voor op Ceram of een van de grootere eilanden, die wel door
verwante, maar toch zeer onderscheiden soorten bewoond worden.
Een fraaie kleine vruchtduif, Ptilonopus diadematus, is ook
bijzonder aan de Banda-groep eigen.