tien dagen verloopen. Ik begaf mij nu Oostwaarts over een
golvende landstreek, die den vulcaan Klabat omzoomt, naar een
dorp, Loempias genaamd en gelegen in de nabijheid van het
uitgestrekte bosch dat de lagere hellingen van dien berg be-
dekt. Mijne bagage werd door elkander afwisselende ploegen
van sjouwers van dorp tot dorp ged ragen, en daar elke ver-
wisseling eenig oponthoud veroorzaakte, bereikte ik mijne be-
stemming (een afstand van 18 palen) eerst met zonsondergang.
Ik was door en door nat en moest in een ver van aangena-
men toestand een uur lang wachten alvorens de eerste bezen-
ding van mijn bagage opdaagde, die gelukkig mijne kleederen
bevatte; het duurde tot omstreeks middernacht eer bet overige
aankwam.
Daar hier het district is hetwelk vooral door het zonder-
linge hertzwijn, de babi-roesa der inboorlingen, wordt bewoond,
deed ik navraag naar schedels van dat dier, en verkreeg er
weldra eenige die zieh in dragelijlten toestand bevonden. Ook
kreeg ik een fraaien schedel van het zeldzame en merkwaar-
dige dier, in het Maleisch sapi-oetan, door de zoölogen Anoa
depressicornis geheeten. Yan dit dier had ik te Menado twee
levende exemplaren gezien, en ik was verrast door hunne
groote overeenkomst met klein rundvee of meer nog met den
eland van Zuid-Africa. Zijn Maleische naam beteekent “boschos,”
en het verschilt van een zeer kleinen, welgevoeden os hoofd-
zakelijk slechts door den laag afhangenden kossem en de
rechte puntige horens, die zieh achterwaarts over den nek heen
buigen. Ik vond hier het bosch niet zoo rijk in insecten als ik
verwacht had, en mijne jagers leverden mij slechts weinig vo-
gels, maar wat zij schoten was zeer belangwekkend. Ik vermeld
slechts den zeldzamen bosch-ijsvogel (Cittura cyanotis),
eene nieuwe kleine soort van loophoen (Megapodius), en 6en
exemplaar van den grooten Maleo (Megacephalon rubripes (!6) ),
een vogel die zoozeer de belangstelling verdient, dat ik mij
vooral ook om zijnentwil naar dit district had begeven. Daar
ik evenwel, na tien dagen lang aangewende pogingen, geene
andere mächtig werd, begaf ik mij naar Likoepang, aan het
uiteinde van het schiereiland, eene plaats die zoowel om de
sapi-oetan en de babi-roesa als om deze vogels vermaard is.
Hier vond ik den heer Goldman, den oudsten zoon van den
Gouverneur der Molukken, die met het opzicht over den aan-
leg van Gouvernements-zoutpannen was belast (27). Het terrein
was hier günstiger voor mijn doel, en ik verrijkte mijne ver-
zameling met eenige fraaie kapellen en kostbare vogels, waar-
onder ; een nieuw exemplaar was van de zeldzame grondduif
Blegoenas tristigmata, die ik het eerst nabij den waterval van
Maros in Zuid-Celebes had geschoten (3S).
Yernomen hebbende wat ik hier voornamelijk kwam zoeken,
was de heer Goldman zoo vriendelijk mij eene jachtpartij voor
te stellen naar de plaats waar de Maleo’s het overvloedigste
zijn, t. w. naar een afgelegen en onbewoond zeestrand op on-
geveer 20 palen afstands. Het klimaat was hier geheel ver-
schillend van dat in het gebergte, zoozeer dat in vier maan-
den tijds geen droppel regen gevallen was; waarom ik schik-
kingen maakte om eene week op dit strand te vertoeven, ten
einde mij van een goed aantal exemplaren te verzekeren. Wij
reisden derwaarts gedeeltelijk in een boot en gedeeltelijk door
het bosch, vergezeld door den Majoor van Likoepang, een
dozijn inboorlingen en een twintigtal honden. Onderweg vin-
gen wij een jonge sapi-oetan en vijf wilde varkens. Van eerst-
genoemde bewaarde ik den kop. Dit dier is gebeel beperkt tot
de afgelegen bergwouden van Celebes en een of twee nabu-
rige eilanden, die een deel uitmaken van dezelfde groep. Bij
het volwassen dier is de kop zwart, met witte plekken op beide
oogen, beide kaken en den strot. De horeus zijn zeer gladen
scherp zoolang het dier jong is, maar worden bij toenemende
jaren dikker en aan het ondereinde geribd. De meeste natuur-
29*