den, katten en kippen stond de intrede vrij. Bovendien was
liet de woon- en ontvangkamer van mijn gastheer, zoodat ik
verplicht was te zorgen, dat ik nock hem, nock een der talrijke
gasten die ons bezochten, overlast aandeed. Mijn voornaamste
stuk kuisraad was een kist, die mij tot tafel diende om van
te eten, tot stoel wanneer ik bezig was met ket ontkuiden
van vogels, en tot bergplaats der afgetrokken kuiden nadat ze
gedroogd waren. Om deze gedurende de bereiding voor de mie-
ren te beveiligen, gelukte het mij, na vrij wat moeite, eene
oude bank ter leen te krijgen, wier vier pooten wij plaatsten
in kokosschalen met water gevuld, waarmede het doel vrij wel
bereikt werd. De kist- en de bank waren echter letterlijk de
eenige plaatsen waar iets kon geborgen worden, en zij waren
doorgaans gekeel ingenomen door twee insecten-doozen en on-
geveer een honderd vogelhuiden die de droging ondergingen.
Men kan dus gemakkelijk nagaan, dat, wanneer eenig groot
of ongewoon voorwerp aan mijne verzameling was toege-
voegd, de vraag: “waar zullen wij er mec blijven?” niet gemakkelijk
te beantwoorden was. Hierbij komt dat alle dierlijke
zelfstandigheden om te drogen vrij wat tijd vereischen, en zoolang
zij niet volkomen droog zijn een onaangenamen geur van
zieh geven en bijzonder aantrekkelijk zijn voor mieren, vlie-
gen, konden, ratten, katten en ander ongedierte, zoodat bij-
zondere voorzichtigheid en bestendig toezicht vereischt worden,
waaraan evenwel onder de beschreven omstandigkeden niet te
denken viel.
Mijne lezers zullen na deze beschrijving althans eenigermate
knnnen begrijpen, waarom een reizend natuurondefzoeker van
beperkte middelen zooals ik, zooveel minder tot stand brengt
dan van hem verwacht wordt of hij zelf zon wenscken. Het
zou van groot nut zijn, Skeletten van vele zoogdieren en vogels,
huiden van groote dieren, reptilien en visschen in Spiritus,
merkwaardige vruchten en houtsoorten en belangrijke
voorwerpen van industrie en handel te bewaren; maar ’t is
gemakkelijk na te gaan, dat, onder de omstandigkeden dieik
beschreven heb, het onmogelijk zou geweest zijn dat alles nog
toe te voegen aan ket verzamelen van voorwerpen die meer
bepaald tot mijn geliefkoosde vak van Studie bekooren. Bij
het reizen in eene boot zijn de moeilijkkeden even groot, zoo
niet grooter, en men kan evenmin zeggen dat zij minder worden
bij eene reis over land. Het was dus volstrekt noodzake-
lijk mijne verzamelingen tot zekere groepen te beperken, aan
welke ik dan bestendig mijne persoonlijke aandacht kon wij-
den; slechts op die wijze was het mogelijk voor bederf en
vernieling te bewaren wat dikwijls met veel moeite en arbeid
was verkregen.
Wanneer Manuel des namiddags bezig was met vogels te
onthuiden, waarbij hij gewoonlijk omringd was door eene kleine
sckaar van Maleiers en Sasaks (zooals de inboorlingen van
Lombok genoemd worden), placht hij hen toe te spreken met
al de deftigheid van een onderwijzer, terwijl hij met de diep-
ste aandacht werd aangehoord. Niets was er waarover hij lie-
ver sprak, dan de “bijzondere zorgen der Voorzienigheid,” waar-
van hij meende het voorwerp te zijn. “Allah is heden genadig
geweest,” placht hij te zeggen — want ofschoon Christen ge-
bruikte hij de Mohammedaansche wijze van spreken M l“en
heeft ons eenige fraaie vogels geschonken; zonder Hem vermögen
wij niets.” Men hoorde dan een der Maleiers daarop
antwoorden: “Voorzeker, het is met de vogels als met de menschen;
zij hebben hun bestemden tijd om te sterven; wanneer
die tijd komt, kan niets hen redden, en indien die niet daar
is, kunt gij ze niet dooden.” Hen toestemmend gemurmel volgt
op deze uitspraak, gepaard met den uitroep: “betoel, betoel!”
(juist, juist!) Manuel vertelde dan de geschiedenis van eene
zijner ongelukkige jachten — hoe hij een fraaien vogel zag en
langen tijd vervolgde, dan hem uit het oog verloor, vervol