hout bewassen en ia het geheel niet rijk in insecten; maar
vogels waren daarentegen overvloedig, en ik had hier gele-
genheid al aanstonds kennis te maken met de rijke ornitho-
logische schatten van het Maleisch gewest.
De eerste maal dat ik mijn geweer afschoot, had ik het
geluk een der merkwaardigste en schoonste vogels van Malakka
te treffen, den Cymbirhynchus macrorhynchusf door de
Maleiers “regen vogel” genoemd (10). Deze vogel is ongeveer
zoo groot als een spreeuw, deels zwart, deels van een schit-
terende wijnkleur, met witte strepen over de schouders, en
met een zeer grooten en breeden bek van het zuiverste ko-
baltblauw van boven en oranje van onder, terwijl de oogbal
smaragdgroen is. Wanneer de huid droog wordt, verändert het
blanw van den bek in dof zwart, maar ook dan nog blijft de
vogel fraai. Wanneer hij pas is gedood, is het contrast tus-
schen het levendig blauw en de rijke kleuren van het geve-
derte bijzonder treffend en schoon. De bekoorlijke oostersche Tro-
gons, met hun rüg van prächtig bruin, hunne fraai geteekende
vlengels en hnnne karmozijnen borst, vielen mij almede spoe-
dig in handen, zoowel als de groote groene baardvogels
(Megalaema versicolor) ("), die zieh met vruchten voeden,
eenigermate op kleine Toekans gelijken, zieh door een körten,
ruigen. bek, met steile hären bezet, onderscheiden, en
wier hoofd en hals met vlekken van het schitterendste blauw
en karmijn is afgezet. Een paar dagen later bracht mijn jager
mij een exemplaar van Calyptomena viridis (1s), een vogel
die veel overeenkomst heeft met eenen kleinen rotshaan, maar
geheel van het levendigste groen, over de vleugels fijn met
zwarte strepen geteekend. Fraaie Spechten en bonte ijsvogels,
groene en bruine koekoeken met fluweelachtig rood gelaat en
groenen bek, duiven met roode borst en honigzuigers met
schitterenden metaalgloed werden dagelijks tot mij gebracht,
en hielden mij gedurig in een Staat van aangename spanning.
Na ongeveer veertien dagen werd echter een mijner bedienden
door de koorts aangetast, en toen ik naar Malakka was terug-
gekeerd, overviel diezelfde ziekte den tweeden en ook mijzel-
ven. Door een ruim gebruik van kinine herstelde ik spoedig,
en nadat ik mij andere bedienden had aangeschaft, begaf ik
mij, vergezeld door een te Malakka geboren jongeling, die
smaak had in de natuurlijke historie, naar het paviljoen door
de zorg van het Gouvernement bij de warme bron Ajer-panas
öpgericht (,3).
Te Ajer-panas hadden wij eene gemakkelijk ingerichte wo-
ning, met overvloed van ruimte om onze vangst te drogen en
te bewaren; doch daar hier geene vlijtige Chineezen waren,
die zieh met het veilen van hout bezig hielden, was die vangst
betrekkelijk schaarsch, ofschoon ik de kapellen moet uitzon-
deren, waarvan ik hier eene fraaie verzameling bijeenbracht.
De wijze waarop mij een prächtige vlinder in handen viel, is
zeer merkwaardig, en toont duidelijk hoe fragmentarisch en
onvolledig de verzameling van een reiziger noodzakelijk zijn
moet. Op zekeren namiddag Wandeide ik, met mijn geweer
op den rüg, längs een geliefkoosden weg door het bosch, toen
ik eene kapel van eene groote, fraaie, mij geheel onbekende
soort op den grond zag zitten, van waar zij niet opvloog tot
ik zeer nabij was gekomen. Ik zag toen dat zij gezeten had
op den mest van eenig vleeschetend dier, en hopende dat zij
naar dezelfde piek zou terugkeeren, nam ik den volgenden
dag na het ontbijt mijn net in handen, en had het genoegen
toen ik naderde, dezelfde kapel op denzelfden hoop mest te
zien zitten, waar ik gelukkig genoeg was haar te vangen. Het
was eene geheel nieuwe soort van groote schoonheid, sedert
door den heer Hewitson “Nymphalis calydona” genoemd. Nooit
zag ik van die soort een ander exemplaar, en eerst nadat
twaalf jaren verloopen waren, heeft een tweede dit land bereitet,
afkomstig uit noord-westelijk Borneo.