zoodat ik over het geheel met deze mÿne eerste pogingen om
kennis te maken met de natuurlijke historie van Insulinde
hijzonder tevreden was.
A A U T E E K E H I N S E K .
( ’) Klings, Klinganeezen of Klingaleezen, Orang Kling, noemt men in
Indie de Mohammedaansche bewoners van de kusten van Koromandel en
Malabar, naar Kalinga, den ouden naam der kust van Koromandel. De
Spanjaarden en Portugeezen, die gewoon waren hunne Mohammedaansche
bestrijders Moros te noemen, gaven ook in Indie dezen naam aan de belij-
ders van den Islam. In navolging van hen worden nog heden in den Archipel
de Klings ook wel Mooren geheeten. Vroeger kwamen met den West-
moeson jaarlijks een groot aantal Klings naar Sumatra, Java en bet Maleisch
Schiereiland, om er bandel te drijven of als handwerkslieden den kost te
zoeken; terwijl de meesten met den Oostmöeson terugkeerden. De achter-
blijvenden, huwende of altbans levende met inlandsche vrouwen, werden
de stamvaders van- eene bijzondere soort van mestiezen, die den naam van
Klings of Mooren nog in wezen houdeñ, ofscboon de toevoer uit Hindostán
tegenwoordig gering is. Men vindt de Klings vooral te Singapore, te
Riouw, op Sumatra’s Westkust, in de Lampongs, op Banka, op Madura,
te Soerabaja enz.
(2) Parzen (Parsees) noejnt men in Hindostán een overschot der Perzische
vuuraanbidders, die te Bombay, Suratte en op andere plaatsen van
de kust van Malabar gevestigd zijn, waar zij eene schuilplaats gezöcht heb-
ben tegen de vervolgingen der Mohammedanen. Door vlijt, spaarzaamheid
en schranderheid hebben deze Parzen zieh grootendeels tot aanzienlijken
rijkdom weten te verheffen, en men vindt onder hen zeer vermögende koop-
lieden, scheepsbouwmeesters en bankiers. Zij sluitem zieh nauw aaneen,
maar dragen van hunne schatten gaame bij tot nuttige instellingen ten
behoeve van Europeanen en Hindoes. De günstige gelegenheid om groote
zaken te doen, heeft sommigen hunner naar Singapore gelokt.
(*) De Caladiums behooren tot de Aroïdeën of Aronskelken en zijn deels
kruidachtige, deels heesterachtige planten, waarvan vele soorten in den
knobbeligen wortelstok zetmeel bevatten en daarom tot voeding worden
gekweekt. De hier gebezigde naam der familie is ontleend aan het Ma-
leische keladi (Jav. tales), welken naam de inlanders echter alleen geven
aan de eetbare en gekweekte soort, in talrijke verscheidenheden voorhan-
den, die vroeger Caladium, esculentum genoemd werd, maar thans door-
gaans Colocasia antiquorum (ook wel Colooasia vera) heet. Door de
afzondering van Colàcasia als bijzonder geslacht van Caladium, heeft
nu de plant zelve waaraan deze laatste naam ontleend i s , in de wetenschap
daaraan geen deel meer. Zulke verschijnselen doen zieh meer voor, en pleiten
niet voor onze botanische terminologie.