en tot op eene hoogte van 50 of 60 voet zonder vertakking
was. Tot mijne verbazing gaven zij mij te kennen dat zij
liever den boom wilden beklimmen, ofschoon het nogal lästig
zou wezen, en na een oogenblik onder elkander beraadslaagd
te hebben, verklaarden zij het te willen beproeven. Zij wend-
den zieh nu eerst naar een naburigen bamboestoel, waarvan
zij een der dikste stengels omhieuwen. Hier van kapten zij een
klein stuk af, dat zij spleten en dus tot een paar stevige
pennen verwerkten, ter lengte van een voet, die aan het ¿¿ne
einde werden aangepunt. Yervolgens een dik stuk hout snij-
dende, om als hamer te dienen, dreven zij een der pennen in
den boom en beproefden of hij hun gewicht kon dragen. Dit
gelukte blijkbaar tot hunne volkomene tevredenheid, want zij
begonnen nu onmiddellijk een aantal soortgelijke pennen te
snijden, een arbeid dien ik met groote belangstelling gadesloeg,
daar ik mij niet kon voorstellen, hoe ze bij mogelijkheid zulk
een hoogen boom konden beklimmen door er ecnvoudig pennen
in te drijven, daar toch, als een van deze op eene eenigszins aan-
zienlijke hoogte faalde, een schier zekere dood het gevolg zou
zijn. Toen omstreeks twee dozijn pennen gereed waren, begon
¿¿n hunner van een anderen stoel eenige lange en' dünne
bamboestokken te snijden en tevens eenig touw te draaien uit
den bast van een kleinen boom. Daarop dreven zij, ter hoogte
van omstreeks drie voet, een tweede pen diep in den boom-
stam, en een van de lange bamboestaken aandragende, plaatsten
zij dezen recht overeind op kleinen afstand van den boom, en
maakten hem, door middel van het touw van boombast en van
kleine kepen nabij het andere einde der pennen, stevig aan deze
beiden vast. Een van de beide Dajaks ging nu op de eerste
pen staan en dreef een derde in den stam, omstreeks ter hoogte
van zijn aangezicht, waama hij den bamboestaak op dezelfde
wijze daaraan vastsjorde. Yervolgens eene trede hooger stij-
gende, en op ¿¿nen voet staande, dreef hij de volgende
pen in, terwijl hij zieh aan den reeds beneden hem bevestig-
den bamboestaak vasthield. Op deze wijze steeg hij tot de hoogte
van omstreeks twintig voet, maar daar nu de overeind staande
bamboestaak te dun werd, reikte hem zijn makker een twee-
den toe, die aan den eersten verbonden werd door zijn beneden-
einde vast te maken aan drie of vier der bovenste pennen
waaraan reeds deze bevestigd was. Toen ook het einde van
dezen staak nagenoeg bereikt was, werd er een derde aan
toegevoegd, en spoedig waren nu de laagste takken van den
boom bereikt, die den jongen Dajak de gelegenheid gaven
om verder te klauteren en weldra den gedooden Majas hals
over kop naar beneden te werpen. Ik was door deze vernuf-
tige wijze van klimmen en de verwonderlijke manier om daarbij
van de bijzondere eigenschappen van het bamboe gebruik te maken,
diep getroffen. De ladder, door de pennen als sporten tus-
schen den boom en de bamboestaken gevormd, was volkomen vei-
lig; want indien ook hier of daar eene pen mocht loslaten of falen,
kon toch door die daarboven of beneden genoegzame weerstand
geboden worden. Ik begreep nu het nut van de reeksen van
bamboe-pennen, die ik dikwijls in boomen had zien steken,
zonder de oorzaak te kunnen gissen waarom zij daar ingedre-
ven waren. Het dier op deze wijze verkregen, was in grootte
en voorkomen bij na gelijk aan dat, hetwelk ik te Semabang
had in handen gekregen, en was het eenige andere mannelijke
exemplaar van Simia morio dat ik heb kunnen mächtig worden.
Het bevindt zieh thans in het museum van Derby.
Later schoot ik nog twee volwassen wijfjes en twee nog
jonge van verschillenden leeftijd, die ik allen bewaarde. Een
der wijfjes, vergezeld van verscheiden jongen, zat zieh aan
de onrijpe vrüchten van een doerian-boom te vergasten. Zoodra
het dier ons bemerkte, begon het met blijkbare woedetakken
en de groote doornige vrüchten af te breken en wierp zulk
eene hagelbui van werpgeschut om zieh neder, dat wij kracht