maar zijn niet ongeneigd om zieh nu en dan als sjouwers of
arbeiders te verhuren, waarvoor bunne grootere kracht en vlug-
heid hen zeer geschikt maken (,3).
Ongetwijfeld kunnen tegen het hier gesehetste stelsel ern-
stige bedenkingen geopperd worden. Het is tot eene zekere
hoogte despotiek, en maakt inbreuk op vrijen handel, vrijen
arbeid en vrij verkeer. Een inboorling mag zijn dorp niet ver-
laten zonder pas, en mag zieh aan geen koopman 0/ scheeps-
kapitein verhuren zonder eene vergunning van het Gouvernement.
De koffie moet in haar geheel aan het Gouvernement
verkocht worden voor minder dan de helft van den prijs die
zij den plaatselijken koopman zou waard zijn, die daarom tegen
het “monopolio” en de “verdrukking” hevig uitvaart. Hij ver-
geet evenwel dat de koffie-plantages door het Gouvernement
werden aangelegd met aan wending van veel kapitaal en kennis;
dat het aan het volk kosteloos onderwijs doet geven en dat
het monopolie de plaats inneemt van belasting (>4). Hij ver-
geet dat het product dat hij wenscht te koopen om er winst
mede te doen, de scbepping is van het Gouvernement, zonder
welks tusschenkomst het volk nog in den wilden staat zou
verkeeren. Hp weet zeer wel dat de eerste vrucht van vrijen
handel zou zijn dat geheele ladingen arak zouden worden
ingevoerd, die zieh over het gansche land zouden ver-
spreiden en voor koffie zouden verruild worden; dat dronken-
schap en armoede de overhand zouden krijgen; dat de Gouver-
nements-koffietuinen niet zouden worden in stand gehouden;
dat de hoedanigheid en hoeveelheid van de koffie spoedig zouden
achteruitgaan; dat de kooplieden en groothandelaars rijk
zouden worden, maar dat het volk tot eilende en barbaarsch-
heid zou terugkeeren. Dat dit onveranderlijk de uitkomsten zijn
van den vrijen handel met elken wilden stam die eenig product
van waarde, hetzij inlandsch of. gekweekt, inzamelt, we-
ten alien bij ervaring die zulke volken bezocht hebben; maar
ook reeds op grond van algemeene beginselen zouden wij zulke
uitkomsten kunnen voorspellen. Indien er iets is waarop
de groote wet van onderlingen samenhang en ontwikkeling
meer dan op andere dingen toepasselijk is, dan is het de voor-
uitgang des menschdoms. Er zijn zekere trappen waarlangs
de samenleving in hare voortschrijdende richting van de bar-
baarschheid tot de beschaving opklimt. Een dezer trappen nu
wordt altijd gevormd door de éêne of andere soort van despotisme,
zooals het leenstelsel of de lijfeigenschap of een
despotiek vaderlijk bestuur; en wij hebben alle reden om te
geloov-en dat het der menschheid niet mogelijk is dat over-
gangstijdperk over te springen en op eens van den zuiver wilden
Staat tot dien der vrije beschaving over te gaan. Het Ne-
derlandsche stelsel tracht dien ontbrekenden schakel aan te
vullen en de bevolkingen met langzame schreden tot die koo-
gere beschaving te brengen, die wij Engelschen haar op eens
pogen op te dringen. Ons stelsel heeft altijd gefaald. Wij be-
derven de volken en roeien ze uit, maar brengen ze nooit tot
wezenlijke beschaving. Ofhet Nederlandscke stelsel ooit blijvend
zal kunnen slagen, is zeer twijfelachtig, daar het wellicht on-
mogelijk zal blijken het werk van eeuwen in ééne enkele eeuw
samen te dringen; maar in allen gevalle kiest het de natuur
tot leidsvrouw, en heeft daarom meer aanspraak zoowel als
meer kans om te slagen dan het onze (l5).
Er is éèn punt met dit vraagstuk samenhangende, welks be-
hartiging door de zendelingen, naar het mij voorkomt, zoowel
uit physiek als moreel oogpunt schoone vruchten zou kunnen
dragen. In dit schoone en gezonde land, gezegend met
overvloed van voedsel en al wat aan het leven bevorderlijk
kan zijn, neemt de bevolkiug niet toe zooals dit behoorde. Ik
kan dit slechts aan ééne oorzaak toeschrijven, namelijk aan
groote sterfte onder de kinderen, ten gevolge van verwaarloo-
zing door de moeders, terwijl zij in de plantages werken, en