in den vorm der vleugelen gekeel van dezen verschillen. De
eersten varieeren zeer in kleur, daar zij dikwijls bijna wit zijn,
met dofgele of roode merken, maar zulke verscheidenheden
zijn in vlinders niet zeldzaam. Doch veel buitengewoner is de
tweede groep, die men niet licht voor hetzelfde insect zou
houden, daar de achtervleugels verlengd zijn in breede lepel-
Verschillende wijfjes van Papilio Memnon.
vormige staarten, waarvan men noch bij de mannetjes noch
bij den gewonen vorm der wijfjes eenig spoor kan ontdekken.
Deze wijfjes met staarten hebben nooit de donkere, blauw-
glanzige kleuren die in de mannetjes heerschende zijn, en in
de wijfjes die hun in vorm gelijken, dikwijls voorkomen;
maar zij zijn zonder uitzonderingversierd met witte of leerkleurige
strepen en vlekken, die het grootste gedeelte van de oppervlakte
der achtervleugels innemen. Deze bijzonderheid van de
kleur bracht mij tot de ontdekking, dat dit zonderlinge wijfje
in de vlucbt volkomen gelijkt op een anderen vlinder van
hetzelfde geslacht, maar van een verschillende groep, Papilio
Coön, en dat wij hier een voorbeeld hebben van nabootsing,
gelijk aan die welke zoo wöl beschreven en opgehelderd zijn
door den heer Bates (*). Dat de gelijkenis niet toevallig is,
wordt voldoende bewezen door het feit, dat in het Noorden
van Indie, waar Papilio Coön vervangen wordt door eene ver-
wante soort (Papilio Doubledayi), maar die roode vlekjes heeft
Papilio Coön.
in plaats van gele, in eene nauwelijks verschillende soort of ver-
scheidenheid van Papilio Memmon, Papilio Androgeus genaamd,
het wijfje met staarten ook rood is gevlekt. Het nut en de
reden dezer gelijkenis schijnt te zijn, dat de nagebootste vlinders
behooren tot eene groep van het geslacht Papilio die om
de eene of andere reden niet door vogels wordt aangevallen,
(*) Transactions of the Linnean Society, vol. X V III, p. 495; “Naturalist
on the Amazon,” vol. I , p. 290.