voet boven den grond vertakken, heb ik ben enkel van de
bamboe-pennen zien gebruik maken, zonder den overeind staan-
den bamboestaak, die de ladder zoo veel veiliger maakt.
De buitenbast van het bamboe, gespleten en dun geschaafd,
is het sterkste materiaal voor manden; hoenderkorven, vogel-
kooien en kegelvormige vischfuiken worden in körten tijd ge-
maakt uit een enkel lid, door de schil in smalle reepen te
splitsen, die men aan het eene einde vast laat zitten, terwijl
ringen van hetzelfde materiaal of van rotan op regelmatige
afstanden daartusschen worden gevlochten. Water wordt naar
de huizen gevoerd door kleine leidingen gevormd uit groote,
middendoor gespleten bamboezen, ondersteund door gekruiste
stokken van verschillende hoogte, zoodat een regelmatige
afloop aan bet water wordt verzekerd. Lange leden van dünne
bamboezen zijn de gewone watervaten van de Dajaks, waar-
van men een dozijn in den boek van ieder huis vindt staan.
Zij zijn zindelijk, liebt en gemakkelijk te dragen, en verdienen
voor dit gebruik in vele opzicbten de toorkeur boven
aarden vaten. Ook verschaffen zij een handig keukenge-
reedsebap, waarin groenten en rijst voortreffelijk kunnen ge
kookt worden, en waarvan men zieh vooral op reis veel bedient
(,5). Gezouten vruchten of visch, suiker, azijnenhonig
worden in bamboe-leden in plaats van potten of flesschen be-
waard. In een kleinen bamboe-koker, fraai gesneden en ver-
sierd, draagt de Dajak zijn sirih en kalk voor het betel-
kauwen bij zieh, en het lange lemmer van zijn klein mes
wordt in een bamboezen scheede gestoken. Zijne geliefkoosde
pijp is een groot gevaarte dat in weinige minuten.wordt samen-
geflikt uit een kleiner stuk bamboe, dat als kop dient en in
schuinschen stand wordt vastgemaakt omtrent 6 duim boven
den bodem van een grooten, met water gevulden bamboezen
cylinder, waardoor de rook heengaat naar een lange, dünne
bamboezen buis (l6). Er zijn een aantal andere kleinigheden
waarvoor het bamboe dagelijks gebruikt wordt, maar ikmeen
genoeg gezegd te hebben om zijne waarde in het licht te stellen.
In andere deelen van den Archipel heb ik het zelf tot
een aantal andere doeleinden zien aan wenden, en het is waar-
schijnlijk dat mijne beperkte middelen van waarneming mij
onbekend hebben gelaten met velerlei diensten die het aan
de Dajaks van Serawak bewijst.
Onder de voortbrengselen van het plantenrijk, die Borneo op-
levert, zijn er nog menige andere die de vermelding verdienen:
in de eerste plaats de zonderlinge bekerplanten, die het
geslacht Nepenthes der botanici uitmaken, en die hier den
hoogsten trap van ontwikkeling bereiken. Men vindt ze in
overvloed op elken bergtop, waar zij over den grond kruipen
of zieh aan struiken en dwergachtige boomen oprichten, terwijl
hare sierlijke bekers aan alle zijden afhangen. Deze
zijn somtijds fiju en rank, zoodat zij in vorm gelijken op de
fraaie kantvormige spons der Philippijnsche eilanden (Euplec-
tella) Q7), die thans zoo algeineen geworden is; somtijds kort
en breed. Hunne: kleur is groen, maar op allerlei wijzen getint
en gemengd met rood en purper. De fraaiste die tot dusverre
bekend zijn, werden gevonden op den Kina Baloe, in het
Noordwesten van Borneo. De breede beker van Nepenthes
rajah zal omstreeks drie liters water bevatten. Eene andere
soort, Nepenthes Edwardsiana, heeft een nauwen beker die
20 duim lang is , terwijl de plant zelve eene lengte van 20 voet
bereikt (IS).
Yarens zijn overvloedig, maar minder verscheiden dan op
de vulcanische bergen van Java, en de boomvarens zijn hier
en minder groot en zeldzamer dan op dat eiland. Evenwel
ziet men ze groeien tot aan den oever der zee, en doorgaans
zijn het ranke en sierlijke planten, van 8 tot 15 voet hoog.
Zonder veel tijd aan de opsporing te besteden, verzamelde ik
een 50 soorten van varens van Borneo, en ik ben overtuigd