schikking te blijven; en zoodra ik genoegzaam hersteld was,
hadden wij druk werk met het opdoen van voorraad en het
maken van schikkingen voor onzen volgenden veldtocht. Het
moeilijkst was het bedienden te krijgen; ten laatste echter
gelukte het ons ieder twee mannen te huren. Een Amboinee-
sche Christen, Theodoras Matakena genaamd, die eenigen tijd
bij mij geweest was en het onthuiden van vogels reeds goed
verstond, en een stille en vlijtige knaap, Cornelis geheeten,
dien ik van Menado had medegebracht, verbonden zieh om
Allen te vergezellen. Ik zelf nam twee Amboineezen aan, genaamd
Petrus Eehatta en Mesach Matakena; welke laatste
twee breeders had waarvan de eene Sadrach, de andere Abed-
nego heette, overeenkomstig de gewoonte dezer lieden om aan
hunne kinderen alleen namen te geven uit de Heilige Schrift.
Gedurende den tijd dien ik te Passo doorbracht, smaakte
ik een genot dat mij voor noch na immer ten deel viel —
dat van de echte broodvrucht te eten (H). Broodboomen waren
hier en in de omliggende dorpen in overvloed geplant, en
bijna dagelijks hadden wij gelegenheid om eenige vruchten te
koopen, daar al de booten die naar Amboina gingen, juist
tegenover mijne deur werden gelost, om over de landengte
gesleept te worden. Ofschoon deze vrucht in verscheidene
andere gedeelten van den Archipel voorkomt, is zij nergens
zeer overvloedig en duurt de tijd waarin zij kan genuttigd
worden, zeer kort. Zij wordt in haar geheel in de heete asch
gebraden, en daarna van binnen met een lepel uitgeschraapt.
Ik vergeleek den smaak met dien van een Yorkschen podding;
Charles Allen vond dat die veel overeenkomst had met moes
van aardappelen met melk gestoofd. De vrucht is gewoonlijk
zoo groot als een meloen, in het midden eenigszins vezelig,
maar voor het overige geheel zacht en poddingachtig, terwijl
zij, wat den graad van vastheid betreft, ongeveer het midden
houdt tusschen een ketelkoek en een eierpodding. Somsmaakten
wij er een moes van of stoofden ze in een schotel, so ms
hakten wij ze in de pan, maar het best smaakte ze eenvou-
dig gebraden. Men kan ze zoowel zout als zoet eten, en met
vleesch en jus overtreft zij alle andere groenten die mij hetzij
uit de gematigde of de heete luchtstreek bekend zijn. Met
suiker, melk, boter of stroop is zij een lekkere podding, met
een zeer zachten en fijnen, maar karakteristieken smaak, die,
even als de smaak van goed brood of aardappelen, nimmer
tegenstaat. De reden der betrekkelijke schaarschheid van den
broodboom i s , dat bij de gekweekte vrucht de zaden doorgaans
mislukken, zoodat de boom alleen door stekken kan worden
voortgeplant. De zaaddragende verscheidenheid komt echter in
alle tropische landen menigvuldig voor, maar ofschoon de zaden
eene goede spijs opleveren, die op kastanjes gelijkt, is de
vrncht voor de keuken van niet de geringste waarde. Nu de
versnelde gemeenschap en de toestellen van Ward (I6) het
overbrengen van jonge planten zoo gemakkelijk hebben gemaakt,
is het zeer te wenschen dat de beste verscheidenheden van
deze onvergelijkelijke groente naar onze West-indische eilan-
den overgehracht en daar op groote schaal gekweekt worden.
Daar de vrucht na geplukt te zijn vrij lang goed blijft, zou
het niets onmogelijks zijn haar na eenige jaren op de groen-
markten van Londen of Amsterdam te zien prijken.
Ofschoon de weinige maanden die ik op verschillende tijden
op Amboina doorbracht, voor mijne verzamelingen in het alge-
meen niet bijzonder günstig waren, zal ik bij het herdenkeu
van mijne reizen in het Oos ten steeds bij dat eiland als een
liefelijke piek verwijlen, dewijl ik daar voor het eerst kennis
maakte met die prächtige vogels en insecten die de Molukken
tot klassieken grond maken in de oogen van den natuur-
onderzoeker, en hunne Fauna tot eene der merkwaardigste
en schoonste van den geheelen aardbodem stempelen. Den
2 0 s te n Februari verliet ik Amboina voor goed, om vandaar naar