gebruik van een deel van zijn huis vergnnde om daarin te
wonen en te werken. Hij toonde zieh zeer beleefd, maar was
op beperkte schaal ingericht, zoodat bij mij slechts een deel
van zijne receptiekamer kon afstaan. Deze vormde het voorste
gedeelte van een huis van bamboe (waarnaar men opklom
met een ladder van zes ver van elkander staande sporten) en
bood een prächtig gezicht aan op de baai. Ik trachtte mp zoo
goed mogelijk met de kleine ruimte te behelpen en was wel-
dra aan het werk. Het land in den omtrek, nit platte valleien
of open vlakten, ingesloten door steil oprijzende vulcanische
heuvels, bestaande, had een bevallig en zeer eigenaardig voor-
komen. De heuvels waren bedekt met dicht en dwergachtig
kreupelbosch van bamboe en stekelige boomen en struiken,
maar de vlakten prijkten met honderden trotsche palmboomen
en op vele plaatsen met welig struikgewas. Er waren hier
vele en belangwekkende vogels, waaronder ik voor het eerst
een aantäl Australische vormen opmerktc, geheel vreemd aan
de meer westwaarts gelegen eilanden. Yooral overvloedig waren
een soort van kleine kakatoe’s , die door hare luide kreten,
schitterend witte kleur en fraaie gele kuiven in de stoffage van
het landschap een gewichtige plaats innamen. Het is hier het
westelijkste punt van den aardbodem waar vogels van deze
familie voorkomen. Ook eenige kleine honigvogels van het ge-
slacht Ptilotis en het zonderlinge hoopen-vormende loophoen
(Megapodius Gouldii) worden hier het eerst door den oost-
waarts gaanden reiziger ontmoet (” ).' Doch deze laatste vogel
is wel waard dat wij er iets langer bij stilstaan.
De Megapodiidae zijn een kleine familie van vogels, die op
Nieuw-Holland en de naburige eilanden te huis behooren en
zieh uitstrekken tot de Philippijnsche eilanden en noordwes-
telijk Borneo. Zij zijn verwant met de hoenderachtige vogels,
maar verschillen van deze en van alle andere daardoor, dat zij
nooit op hunne eieren gaan zitten, maar ze begraven in zand,
aarde of puin en afval, waarin zij ze laten uitbroeden door
de bitte van de zon of van de gisting der opeengehoopte stoffen.
Zij zijn allen gekenmerkt door zeer groote pooten en lange
gekromde klauwen, en de meeste soorten der Megapodii harken
en schrapen allerlei soorten van afval, doode bladeren,
takjes, steenen, aarde, vergaan hout enz. te zamen, tot zij
een grooten hoop hebben gevormd, die dikwijls tot zes voet
hoog is en twaalf voet in doorsnede heeft. Midden in deze
hoopen verbergen zij hunne eieren. De inboorlingen zijn in
Staat uit het voorkomen dezer hoopen op te maken of zij al
dan niet eieren bevatten, en plünderen ze zoo vaak zij kunnen,
daar zij de steenroode eieren, zoo groot als die van een zwaan,
als een groote lekkernij beschouwen. Men beweert dat zieh
een aantal dezer vogels tot het maken van deze hoopen ver-
eenigen en dan gezamenlijk hunne eieren daarin leggen, zoodat
er somtijds wel 40 of 50 in ¿enen hoop worden gevonden.
Men vindt deze hoopen hier en daar in dichte boschjes, waar
zij een groot raadsel zijn voor vreemdelingen, die maar niet
kunnen begrijpen wie toch bij mogelijkheid zulke wagenvrach-
ten van puin en afval in zoozeer afgelegen plaatsen kan hebben
saamgebracht; maar wanneer zij de inboorlingen onder-
vragen, worden zij niet veel wijzer, want wanneer men hun
zegt dat dit het werk van vogels is, zijn zij bij na altijd ge-
neigd dit voor een buitensporig verdichtsei te houden. De
soort die op Lombok voorkomt, is ongeveer zoo groot als een
kleine kip en vertoont slechts donker olijfkleurige en bruine
tinten. Haar voedsel is van den meest gemengden aard, want
zij verslindt afgevallen vruchten, aardwormen, slakken en
duizendpooten; maar het vleesch is niettemin, als het wel toe-
bereid iS, blank en smakelijk.
Nog beter voedsel leveren echter de groote groene duiven (1!) ,
die in veel grooter overvloed voorhanden zijn. Deze fraaie
vogels, die onze grootste tamme duiven in grootte te boven
18*