bevolking volstrekt noodig was; dat nog altijd de Nederlanders dat deel
der specerijen dat de navraag te boven ging, vernietigden, ten einde de
prijzen hoog te bonden ; dat de handel met vreemde natièn geheel werd
geweerd; en dat de bevolking gebogen ging onder zwaren gedwongen arbeid
en allerlei knevelarijen en afpersingen.” Het groote verschil tusschen betgeen
hij verwacht had en hetgeen hij werkelijk vond, de hartelijke ontvangst
die hem van de zijde van den Gouverneur-Generaal Pahud en van onder-
scheidene hoofdambtenaren ten deel viel, de bereidwilligheid waarmedehem
alle verlangde inlichtingen verschaft werden, waar hij gemeend had een
stelsel van zorgvuldige geheimhouding te zullen ontmoeten, en — ik moet
er bijvoegen de handigheid waarmede mèri in Indie te zijnen behoeve
de goede zijden van ons beheer naar buiten wist te keeren en de wonden
te bedekken, vervulden hem met zoodanige geestdrift voor Java en het
daar vigeerende stelsel van bestuur, dat zijn boek eene warme lofrede
werd op hetgeen de Nederlanders in de laatste jaren in het beheer hunner
overzeesche bezittingen hadden verricht, en htm koloniaal bestuur aan
Britsch Indie ten voorbeeld werd gesteld. Het werk van den heer Money,
in toon en inhoud zoo verrassend voor zijne landgenooten en zoo vleiend
voor de eigenliefde en den nationalen trots der Nederlanders, vond echter
aan beide zijden van het kanaal de kritiek gereed om zijne leemten aan
te toonen en zijne overdrijvingen te brandmerken. Dit geschiedde tot zelfs
in de Karners onzer Yertegenwoordiging, waar de cijfers van den heer Money
nauwkeurig onderzocht en met de officisele opgaven der Begeering verge-
leken werden, en zelfs aanleiding gaven tot het vragen van inlichtingen
aan de Ministers, gevolgd door eene ministeriéele mededeeling die de on-
juistheid dezer cijfers aan den dag bracht. Te dien aanzien is thans ook
het Britsch publiek nader ingelicht door het rapport van den heer Hovell
Thurlow, tweeden Secretaris der Engelsche legatie te ’s Hage, dat in Eebr.
1869 aan het Parlement werd aangebodèn. Maar ofschoon deze kritiek der
cijfers niet geheel zonder invloed kan zijn op het oordeel over de waarde
van Money’s werk, ligt in de overschatting der geldelijke uitkomsten van
ons bestuur op Java niet de eenige kwetsbare zijde van zijn betoog. Dit
is onder andere aangetoond door den Nederlandschen vertaler van zijn
werk, den heer D. C. Steyn Parvé (“Java of hoe eene kolonie moet be-
stuurd worden” , Zutphen, 1861, 2 deelen), die zijne vertaling van eene
uitgebreide voorrede en een aantal aanteekeningen deed vergezeld gaan I
waarin vele beweringen van den heer Money gewogen, doch te licht be-
vonden werden. “De schrijver” , zegt de heer Parvé met treffende juistheid,
“heeft zieh in menige beschrijving en becijfering door zijne geestdrift voor
Java laten wegsleepen. Dit is, onzes erachtens, in twee bijzonderheden
blijkbaar: vooreerst in de sterke schaduwtinten, die hij over alles wat
Britsch-IndiS betreft, verspreid heeft, en ten andere in den overvloed der
lichtpunten, die hij in zijne schilderij van Java brengt.”
In het werk van den heer Wallace, die echter de koloniale politiek
slechts in het voorbijgaan bespreekt, en Viens onderzoek op zaken van geheel
anderen aard gericht was, hebben soortgelijke redenen tot soortgelijke
uitkomsten geleid. Zijn bezoek op Java was kort en de kennis die hij van
de werking van het daar vigeerende stelsel erlangde, noodzakelijk opper-
vlakkig. Daarentegen vertoefde hij jaren in de afgelegenste deelen van den
Archipel, en vond er dikwijls alle reden om de voordeelen op prijs te stellen,
die er de handhaving van orde en veiligheid door het Nederlandsch
gezag verzekert. Daarbij was ook hij ongetwijfeld onder den invloed van
de steeds ten nadeele van.Nederland strekkende en door grenzelooze over-
drijving gekleurde voorstellingen, jaren lang door de Engelsche pers, ge'in-
spireerd vooral door den handel van Singapore, van onze koloniale toestanden
en iristellingen gegeven. Onze kolonién bezoekende op een tijdstip waarop
reeds de humanere denkwijze jegens den inlander had gezegevierd, en dien ten
gevolge reeds eene menigte misbruiken afgeschaft waren en de druk in menig
opzicht verlieht was; overal welwillend en gastvrij ontvangen en in zijne
nasporingen bijgestaan; in staat gesteld zieh op een aantal punten te
overtuigen dat Nederland, wat zijn koloniaal bestuur betreft, onbillijk be-
oordeeld en belasterd werd, en door het contrast zelf van het vele goede
dat hij opmerkte, met het vele kwade dat hij verwachtte, günstig gestemd ;
is Wallace in dezelfde fouten als Money vervallen en tot een overdreven
günstig oordeel gebracht,- dat zeker op menig punt zou gewijzigd zijn,
indien hij behalve den “Max Havelaar” , die hem blijkbaar geen vertrouwen
inboezemde, ook de “Bijdragen tot de kennis van het landelijk stelsel op
Java” door den heer S. van Deventer (Zalt-Bommel, 1865 , 1866, 3 deelen),
“het Kultuurstelsel, zes voorlezingen” door den heer N. G. Pierson (Amsterdam,
1868), en de “Geschiedenis van het Kultuurstelsel” door den
heer G. H. van Soest (Botterdam, 1869, tot dusverre 2 deelen, waaraan
nog een derde zal worden toegevoegd), had kunnen raadplegen. Wij voor