Ik zag te Koepang eenige hoofden van ket verder westwaarts
gelegen eiland Savoe, die zieh door hunne eigenaardigheden
evenzeer van het Maleische als van het Papoeasche ras on-
derscheidden. Zij geleken met hunne fraaie, welgevormde trekken,
rechte dunne neuzen en helder bruine huidkleur het meest
op Hindoes. Daar nu de Brahmaansehe godsdienst eens over
geheel Java verspreid was', en nog op Bali en Lombok bestaat,
is het verre van ondenkbaar dat eenige inboorlingen van Indig,
hetzij bij toeval of om aan vervolging te ontkomen, zieh naar
dat eiland begeven en daar eene blijvende vestiging gevormd
hebben.
• Ik vertoefde te Oiassa slechts . vier dagen, omdat ik er
geene insecten en slechts weinige nieuwe vogels vond, en keerde
toen naar Koepang terug om er de eerste mail-stoomboot af
te wachten. Onder weg liep ik groot gevaar van zinken. De
diepe, op een kist gelijkende boot was gevuld met mijne
bagage en met groenten, kokosnoten en andere vruchten voor
de markt te Koepang, en toen wij door een tamelijk hooge
zee een gedeelte van onzen weg hadden afgelegd, bevonden
wij dat eene hoeveelheid water naar binnen drong en dat wij
geene middelen hadden om het uit te hoözen. Dit deed ons dieper
in het water duiken, zoodat de zee over onze boorden sloeg,
en de roeiers, die aanvankelijk beweerd hadden dat het niets
was, werden nu bezorgd en wendden de boot, om naar de kust
van Samauw terug te keeren, waarvan wij niet ver verwijderd
waren. Door een deel der bagage uit den weg te ruimen, kon
wel een weinig water worden uitgehoosd, maar nauwelijks
zoo spoedig als het binnendrong, en toen wij de kust naderden
vonden wij niets dan loodrechte rotswanden, waar de zee met
geweld tegen beukte. Wij völgden een eind ver de kust totdat
wij een kleine baai bereikten, die wij binnenliepen, en waar
wij de boot op het strand haalden, die, toen zij was ledig
gemaakt, een groot gat in den bodem vertoonde, tijdelijk
gestopt met een prop van kokosvezels, die nu was losgewerkt.
Waren wij een kwart mijl verder geweest toen wij het
lek ontdekten, dan zouden wij zeker verplicht zijn geweest
om onze bagage grootendeels over boord te werpen, en zou
zelfs ons leven in groot gevaar hebben verkeerd. Nadat wij
alles in orde gebracht en behoorlijk verzekerd hadden, staken
wij op nieuw van wal, maar toen wij in het midden van de
straat waren gekomen, geraakten wij in zulk een Sterken stroom
en zulk een hooge zee van elkander kruisende golven, dat
het andermaal zeer weinig scheelde of onze boot liep vol
water, zoodat ik eene gelofte deed dat ik mij nooit meeraan
zulke kleine en ellencjige vaartuigen zou toevertrouwen.
Het duurde nog eene geheele week eer de mailboot zieh vertoonde,
en gedurende dien tijd verzamelde ik zooveel vogels als ik
maar krijgen kon, waaronder eenige bijzonder merkwaardige.
Hieronder waren vijf soorten van duiven, tot even zoovele
geslachten behoorende, en grootendeels bijzonder aan Timor
eigen; twee papegaaien, — de fraaie breedstaartige met roode
vleugels (Platycercus vulneratus), nauw verwant met eene Australische
soort, en eene groene soort van het geslacht Geoffroyus.
De Tropidorhynchus Timoriensis doet zij ne schelle toonen niet
minder dan op Lombok aan alle zijden hooren. Eene belang-
rijke aanwinst voor mijne verzameling was voorts de Sphe-
cotheres viridis, een aardige groene wielewaal, met kale,
roode hnid om de oogen. Ook zag ik hier onderscheidene fraaie
vinken, zangers en vliegenvangers, en verkreeg onder andere
de sierlijk blanw en rood geklenrde Cyornis hyacinthina (3).
Maar ik kan onder mijne verzameling niet de soort wedervinden
door Dampier vermeld, die door het aantal kleine zangvogels
op Timor zeer getroffen schijnt geweest te zijn. “Een van
deze fraaie kleine vogels,” zegt hij, “noemden mijne manschap-
pen den klokkeluider, omdat hij zes noten had, en al zijne
noten steeds tweemaal, een voor een, herhaalde, waarbij hij