meer vreesde — eene aardstorting veroorzaken, die hej ge-
lieele dorp in het diepe ravijn, aan welks rand het gebouwd
was, kon doen verzinken. Tock kon ik niet nalaten te lachen
zoo vaak wij bij een geringen scbok naar buiten vlogen en dan
na weinige minuten weer binnen gingen. Hier was het letter-
lijk waar, dat er van het verhevene tot het belachelijke slechts
eene schrede is. Aan den eenen kant waren wij blootgesteld
aan de werking van het schrikkelijkste en vernielendste van
alle natuurverschijnselen, — de rotsen, de bergen, de bodem
onder onze voeten beeiden en dreunden, en wij waren vol-
strekt onvermogend om ons te hoeden voor het gevaar dat
ons ieder oogenblik kon overstelpen. Aan den anderen kant
hadden wij het schouwspel van een aantal mannen, vrouwen
en kinderen die gedurig in en uit liunne huizen liepen, ten
gevolge van wat telkens bleek een zeer overbodig alarm te
zijn, daar elke schok juist ophield als hij sterk genoeg werd
om ons schrik aan te jagen. Het had er inderdaad alles van
alsof wij “aardbevinkje speelden” , zoodat velen van dedorps-
bewoners, ofschoon niet voor elkander verbergende dat de zaak
eene hoogst ernstige wending kon nemen , niet konden nalaten
hartelijk met mij mede te lachen.
Ten laatste werd de avond bijzonder koud, en daar ik zeer
slaperig werd, beslootik in huis te gaan, aan mijne jongens,
die dichter bij de deur sliepen, bevel gevende om mij dade-
lijk te roepen, wanneer het huis in gevaar mocht komen van
om te vallen. Maar de kalmte die ik mij trachtte op te dringen
, ontvlood mij, en ik kon slechts weinig slapen. De schok-
ken werden met tusschenpoozen van een half uur tot een uur
den -geheelen nacht door voortgezet, en waren juist sterk genoeg
om mij telkens volkomen wakker te maken en steeds
gereed te doen zijn om in geval van nood onmiddellijk van
mijn leger op te springen. Ik was dus recht blijde toen de
morgen aanbrak. Het meerendeel der inwoners waren in het
geheel niet naar bed geweest en hadden den ganschen nacht
buitenshuis doorgebracht. Gedurende de twee eerstvolgende
dagen en nachten lieten zieh nog steeds met körte tusschenpoozen
schokken gevoelen; ja dit bleef eenige malen daags
een gansche week door het geval, — wel een bewijs dat er
onder dat gedeelte van de aardkorst waarop wij ons bevonden,
een wijd strekkende verstoring van het evenwicht had plaats
gegrepen. Over de hoegrootheid der krachten die bij zulke ge-
legenheden werkzaam zijn, kan men alleen dan met eenige
jujstheid oordeelen, wanneermen, na hare uitwerkselen gevoeld
te hebben, het oog laat weiden over de onafzienbare uitgestrekt-
heid^van heuvelen en dalen, bergen en vlakten, die er door
in beweging zijn gebracht, en zieh dus voor den geest brengt
hoe onmetelijk de massa stof is die opgeheven en geschud
werd. De gewaarwording door eene aardbeving voortgebracht,
zal hij die ze eens ondervond, nooit weder vergeten. Men voelt
zieh aangegrepen door een macht in vergelijking waarmede
de grootste woede van winden en golven als niets is te achten ;
maar de uitwerking is meer een gevoel van ontzag dan de
schrik die door het woeden van den storm wordt te weeg
gebracht. Er is eene geheimzinnigheid en onzekerheid ten aan-
zien der grootte van het gevaar waaraan men is blootgesteld,
die vrijer spei geeft aan de verbeelding en aan den iuvloed
van hoop en vrees. Doch deze opmerkingen zijn alleen van
toepassing op een aardbeving van matige kracht. Een hevige
aardbeving is het vernielendste en afgrijselijkste onheil waaraan
menschelijke wezens kunnen zijn blootgesteld.
Eenige weinige dagen na de aardbeving deed ik eene wan-
deling naar Tondano, een groot dorp met omstreeks 7000 inwoners
, gelegen aan het benedeneinde van het meer van den-
zelfden naam. Ik gebruikte het middagmaal met den heer
Bendsneyder, denzelfden Controleur die mijn gidswas geweest
naar Tomohon. Hij had een fraai groot huis, waarin hij dik-
28