voedsel en het nachtverblijf die hem met de grootste bereidwil-
ligheid verschaft werden. Toen ik Manuel op dit feit wees, gaf
hij ten antwoord: “Hij siecht man - weggeloopen van zijn
schip — niemand kan woord gelooven hij zegt;” en ik was
dus verplicht hem in de niet zeer aangename overtuiging te
laten, dat hij iederen dag de kans liep dat hem de hals zou
afgesneden worden.
Eene omstandigheid kwam mij hier voor die mij toescheen
eenig licht te werpen op de ontzettende branding te Ampanan.
Op zekeren avond hoorde ik een zonderling rommelend geluid
en te gelijker tijd kreeg het huis een kleinen schok. Denkende
dat het een onweder was, riep ik uit: “wat is dat?” “Het is
een aardbeving,” antwoordde mijn gastheer Intje Daoed, en
hij verhaalde mij nu dat hier van tijd tot tijd lichte schok-
ken gevoeld werden, maar dat hij nooit een zwaren schok
had bijgewoond. Dit nu had plaats op den dag van het laat-
ste kwartier der maan, en dus op een tijdstip toen het water
laag en derhalve ook de branding op het zwakst was. Te Ampanan
terugkeerd, vernam ik dat daar geene aardbeving gevoeld
was, maar dat er op zekeren nacht een zware branding
had gegaan, den dag daarna gevolgd door een zeer hoogen
vloed, die den omtrek van het huis van den heer Carter hoo-
ger onder water had gezet, dan bij zijn weten ooit te voren
geschied Was. Deze ongewone getijden komen nu en dan voor;
maar bij zorgvuldig onderzoek bleek mij dat de zware branding
had plaats gehad in denzelfden nacht, waarin ik te La-
boean Tring, op een afstand van twintig palen, de aardbeving
had gevoeld. Men zou hierdoor tot het besluit komen, dat,
ofschoon de gewone zware branding het gevolg kan zijn van
het hoog water in den grooten Zuider Oceaan, ’twelk in het
nauwe kanaal van straat Lombok wordt samengeperst, ge-
paard met de bijzondere gesteldheid van den bodem nabij
het strand, echter de plotselinge Sterke brandingen en hooge
vloeden bij volkomen stil weder veroorzaakt kunnen worden
door lichte opheffingen van het bed des Oceaans in deze bij
uitnemendheid vulcanische streek.
A A I T E E K E I I H G E S .
(') Het woord bandar is Perzisch en beteekent haven. Vandaar komt
de eveneens Perzische uitdrukking sjalt-bandar^ h a v eume e s t e r , ont -
v a ng e r der in- en u i t g a a n d e r e cht en. De Maleiers hebben de
uitdrukking overgenomen, maar gebruiken dikwijls in dien zin bandar allein ,
met weglating van sjah. Op Bali en Lombok wordt de naam van bandars
gegeven aan de Chineesche of Boegineesche opkoopers, door wier tusschen-
komst alleen daar handel met het buitenland gedreven wordt. De Balinees
brengt zijne waren slechts op de pasars ten verkoop.
(*) Deze bewering is wel wat te algemeen, hetzij men den naam Maleiers
in engen zin van het Maleische volk, of in ruimen van het Maleische
ras opvat, welk laatste ongetwijfeld des schrijvers bedoeling is. Zoowel
onder de Mohammedaansche bevolkingen van Sumatra als van Java neemt
de vrouw, om niet van hären zwaren huisarbeid te spreken, waartoe
overal het stampen van de rijst behoort, bij den oogst ook op groote
schaal aan den veldarbeid deel. “Terwijl de man nog gerust ligt te slapen,
is de vrouw vdör dag en dauw op, om koffie te koken, beras inhetrijst-
blok te stampen en voor het huishouden te zorgen of, dagen achtereen,
bij den rijstoogst op de sawahs te werken.” Verkerk Pistorius, “het Maleische
gezin en het erfrecht in de Padangsche Bovenlanden” , in “Tijd-
schrift v. Ned.-Indie,” Jaarg. 1869, deel I I, blz. 189.
(3) De hoogte waarop de landbouw op Bali en Lombok staat, eilanden
die van den Buropeeschen invloed schier geheel zijn vrij gebleven, is het
beste bewijs hoe ongegrond de bewering is, die wij boven blz.- 164 von-
den en reeds daar weerspraken, dat de inboorlingen van Java door de
dwangcultuur tot den arbeid en den wetenschappelijken landbouw moesten
worden opgeleid. Het stelsel van landbouw op Java en de genoemde eilan