te stellen aan zijn jongeren ambtgenoot, Dr. Doleschall, een
Hongaar en ook een entomoloog. Hij was een schrander en
beminnelijk jonkman, maar bet griefde mij te bespeuren dat
hij aan de tering wegkwijnde, ofscboon hij nog in staat was
de plichten ran zijn ambt te vervullen (s). In den avond ver-
gezelde mijn gastheer mij naar de woning yan den Gouverneur,
den heer Goldman, die mij op de vriendelijkste en har-
telijkste wijs ontving en mij alle mogelijke hulp aanbood. De
stad Amboina bestaat uit enkele straten waar de zaken worden
gedaan, en een aantal wegen die elkander rechthoekig
kruisen, en omzoomd zijn door hagen van bloeiende heesters,
waarachter, onder boschjes van palmen en vruchtboomen,
landbuizen en hutten verscholen liggen. Heuvelen en bergen
vormen in schier elke richting den achtergrond, en er zijn
weinige plaatsen waar een morgen- of avondwandeling
meer genot verscbaft, dan op die zandige wegen en onder
die lommerrijke lanen in de voorsteden van de oude stad
Amboina.
Er zijn geene werkzame vulcanen op het eiland, en het is
thans ook niet meer aan veelvuldige aardbevingen onderbevig,
ofschoon er dikwijls hevige zijn voorgekomen en ook in het
vervolg kunnen verwacht worden. William Funnell, in zijne
reis met Dampier naar de zuidelijke zeeen in 1705 (3) , zegt
daaromtrent: “Terwijl wij ons hier (te Amboina) bevonden,
hadden wij een zware aardbeving, die twee dagen duurde
en in dien tijd vrij wat schade aanrichtte; want de grond
spieet op onderscheidene plaatsen en verzwolg een aantal huizen
en geheele huisgezinnen. Eenige dezer lieden werden weder
opgedolven, maar de meesten waren dood en velen hadden door
het omstorten der huizen hunne beenen of armen gebroken. De
muren van het kasteel waren op verscheidene plaatsen ge-
scheurd en wij verwachtten dat het met al de huizen zou zijn inge-
stort. De grond waarop wij stonden, golfde als eene zeebaar,
maar in onze onmiddellijke nabijheid werd geene schade
aangericht.” Wij bezitten ook talrijke berichten omtrent uit-
barstingen van een vulcaan aan de Westzijde des eilands (4).
In 1674 werd een dorp door eene uitbarsting vermeid. In 1694
kwam eene andere uitbarsting voor. In 1797 werd veel damp
en hitte uitgestooten. Andere uitbarstingen hadden plaats in
1816 en 1820, en men zegt dat zieh in 1824 een nieuwe
krater heeft gevormd. En toch, zoo grillig is de werking dezer
onderaardsche vuren, dat sedert het laatstgemelde tijdstip alle
eruptieve verschijnselen zoo volkomen hebben opgehouden, dat
vele der meest beschaafde Europeesche inwoners van Amboina
mij verzekerden, dat zij nooit van iets dat naar een vulcaan
lijkt, op het eiland gehoord hadden.
Gedurende de weinige dagen die verliepen alvorens ik de
noodige schikkingen kon maken om het binnenland te bezoe-
ken, smaakte ik groot genoegen in het gezelschap der twee
geneesheeren, beide aangename en beschaafde mannen, en beide
vol geestdrift voor de entomologie, ofschoon zij verplicht waren
hunne verzamelingen schier uitsluitend door tusschenkomst
van inlanders uit te breiden. Dr. Doleschall hield zieh bij voor-
keur bezig met vliegen en spinnen, ofschoon hij toch ook dagen
nachtvlinders verzamelde, en ik' zag in zijne doozen prächtige
exemplaren van de smaragden Omithoptera Priamus en
de azuren Papilio Ulysses, met vele andere sierlijk^ kapellen
van dit rijkbedeeld eiland. Dr. Mohnike bepaalde zieh vooma-
melijk tot de torren,en had daarvan, gedurende een veeljarig
verblijf op Java, Sumatra, Borneo, de Japansche eilanden en
Amboina, eene prächtige verzameling gemaakt. Vooral belang-
wekkend was zijne verzameling uit Japan, dewijl daarin de
fraaie Carabi der noordelijke gewesten met de schitterende
Buprestieden en Longicornia der tropische landen vereenigd
waren. De doctor was overland van Nagasaki naar Jedo ge-
reisd, en is wel bekend met het karakter, de zeden en ge