Sedert de regens begonnen- waren, kropen overal tal van
duizendpooten rond, een vinger dik en acht ä tien duimen
lang: men vond ze in de wegen, op de boomen, omstreeks
bet buis, en eens vond 11 er des morgens bij het opstaan zelfs
een in mijn bed. Zij waren over bet algemeen dof loodkleu-
rig of donker steenrood, en ofschoon zij volkomen onschade-
lijk waren, was bet een vies gezicbt ze zoo overal op zijn pad
te ontmoeten. Ook slangen begonnen zicb te vertoonen. 11%.
doodde er ’twee van eene veelvuldig voorkomende soort, met
een grooten kop en van helder groene kleur, die doorgaans
op bladeren en struiken opgcrold liggen, zoodat ze niet in het
oog vallen als men er niet zeer dicht bij is. Bruine slangen
raakten in mijn net als ik er mede in de dorre bladeren sloeg,
om te trachten insecten te vangen, en dit maakte mjj welwat
bezorgd om er de band in te steken, alvorens ik mij overtuigd
had wat soort van wild ik gevangen had. De velden en weiden
die verschroeid en dor waren geweest, werden nu plotse-
ling met fijn lang gras bedekt; het rivierbed waarin ik zoo
vaak over brandend heete steenen had getrippeld, was nu
gevuld door een diepen snellen stroom; en overal ontsproten
ontelbare kruidachtige planten en heesters en barstten de bloe-
men open. Ik vond een overvloed van nieuwe insecten, en in-
dien ik een goed, iiimi, tegen water en wind bestand huis
had bezeten, zou ik hier wellicht gedurende het natte seizoen
zijn overgebleven; want ik houd mij verzekerd dat in dien tijd
vele zaken te bekomen zijn, die men op andere tijden te ver-
gecfs zou zoeken. Maar met rnijne zomerhut was dat onmoge-
lijk. Gedurende de regens drong er een iijne vochtige mist
van alle zij den in door, zoodat het met den dag moeilijker
werd mijne exemplaren droog te houden.
Vroeg in November keerde ik naar Makasser terug, en na
mijne verzameling te hebben ingepakt, vertrok ik met de Ne-
derlandsche mail-stoomboot naar Amboina en Ternate. Ik zal echter
dit gedeelte mijner reis voor het oogenblik laten rüsten, en
in het volgende hoofdstuk mijn verslag omirent Celebes ver-
volgen door de beschrijving van de uiterste Noordpunt van dat
eiland, die ik twee jaren later bezocht.
A A N T E E K E N I N G E N .
(') Vgl. over den Arengpalm blz. 397, noot 5. Welke soort van Arto-
carpus hier bedoeld is, durf ik niet bepalen. De naam van J a c k - f r u i t
in den Eng. tekst zon bij een strikt gebruik wijzen op de Na n g k a of
op de Tj ampe d a k (zie blz. 144, noot 5), maar de uitdrukking “ a
wild Jack-fruit tree” duldt ruimer opvatting en schijnt tevens die meer bekende,
geachte en doorgaans gekweekte soorten uit te sluiten. Maar ook de eigen-
lijke broodboom of Soekoen (Artocarpus incisa), ofschoon deze over al
de eilanden van den Indischen Archipel gelijk over die van de Stille Zuidzee
verspreid is, kan niet bedoeld zijn; want dat deze aan Wallace goed be-
kend.was, zal ons in het twintigste hoofdstuk blijken. Intusschen komen
op Malakka, Java, Luzon en elders nog onderscheidene andere soorten van
Artocarpus voor, en dit kan evenzeer het geval zijn op Celebes, waar-
van wij de vegetatie nog zoo uiterst gebrekkig kennen.
(!) Onze kennis van de Papilionieden van Celebes (gelijk trouwens die
van de geheele Eauna van dat eiland) is door Wallace zeer vermeerderd.
Vergelijk, behalve hetgeen hierover nader in hoofdstuk XVIII voorkomt,
vooral zijne verhandeling : On the Phenomena o f Variation and Geographical
Distribution as illustrated by the Papilionidae o f the Malayan
Region, in “Transactions of the Linn. Soc.” , XXV(1866). Daarin worden
ook de nieuwe in den tekst genoemde soorten van Celebes, P. Macedon
(door Boisduval, “Species Général” , I , p. 204, reeds beschreven als va-
riëteit B van P. Peranlhus), P. Miletus en P. Telephus, afgebeeld, en
de beide laatste, blz. 65 en 69, beschreven. De Haan, in zijne meermalen