weken, want ik heb een droom gehad. In den afgeloopen nacht
is mij de geest van den “Goenong Agong” — den grooten
vuuiberg versehenen, en heeft mij gelast dat ik zou opgaan
naar de kruin van den berg. Gij allen kunt met mij gaan tot
dicht bij de kruin., maar alleen moet ik die bestijgen, en daar
zal de groote geest zieh weder aan mij openbaren en mij dingen
mededeelen die voor mij en voor u en voor de gansche bevol-
king van dit eiland van het grootste gewicht zijn. Zoo gaat
dan nu en maakt dit overal in mijn rijk bekend, enlaatieder
dorp mannen leveren om den weg voor ons te banen, zoodat
wij dwars door de bosschen den grooten berg kunnen bestijgen.”
Zoo verspreidde zieh de tijding, dat de Radja op den top
van den berg met den grooten geest zou samenkomen, over het
geheele eiland, en ieder dorp zond zijne manschappen om ver-
hakkingen te maken in de wildernis en bruggen te slaan over
de bergstroomen en ruwe plaatsen effen te maken voor den
doortocht van den Radja. En toen zij genaderd waren tot de
steile en tandige rotsen van den berg, ziochten zij de beste
paden uit, nu eens door het bed van een stroom, dan weder
over de smalle randen längs de zwarte klippen; hier een zwaren
boom vellende, zoodat hij een brug vormde over het ravijn,
daar ladders vervaardigende, om längs de gladde wanden eener
steilte naar boven te klimmen. De hoofden die het opzicht
over het werk hadden, bepaalden te voren de lengte van elke
dagreize overeenkomstig de gesteldheid van den weg, en kozen
aangename plekjes aan de oevers van heldere stroomen en in
de schaduw van hooge boomen, om er hutten en paviljoenen
van bamboe te bouwen, behoorlijk met palmbladeren gedekt,
opdat daar de Radja en zijne volgelingen aan het einde van
elken dag zouden eten en rüsten.
En toen nu alles gereed was, begaven zieh de prinsen en
priesters en hoofden andermaal tot den Radja, om hem verslag
te geven van hetgeen er gedaan was en hem te vragen wan-
neer hij den tocht naar den berg wenschte te aanvaarden. Hij
bepaalde "daarop den dag en beval dat allen die door rang en
gezag uitblonken, hem vergezellen zouden om den grooten geest
te eeren, die hem gelast had dezen tocht te doen, en om hem
te toonen hoe gewillig zij aan zijne bevelen gehoor gaven.
En nu werden over het geheele eiland velerlei aaristalten ge-
maakt. Het beste vee werd geslacht en het vleesch gezouten en
in de zon gedroogd; een overvloed van roode peper en bataten
werd bijeengegaard; de hooge pinang-palmen werden beklommen
om de geurige noten te plukken, de sirih-bladeren werden in
bundels gebenden, en ieder vulde zijn tabakszak en zijnkalk-
doos tot den rand, opdat hij gedurende de reis geen gebrek
zou hebben aan de benoodigdheden voor het kauwen van de
verfrisschende betel (')-'De voorraad van levensmiddelen werd
een dag vooruit gezonden. En op den dag vöör dien waarop
de tocht zou aanvangen, kwamen al de hoofden, zoo groot
als klein , naar Mataram, den zetel van den Radja, met hunne
paarden en bedienden en de dragers van hunne beteldoozen
en van hunne slaapmatten enjirovisien. Zij legerden zieh onder de
groote waringin-boomen die de wegen in den omtrek van Mataram
omzoomen, en verjaagden door vlammende vuren degho3ls(2)
en booze geesten die des nachts in de donkere lanen rondwaren.
In den vroegen morgen vormde zieh een lange optocht, om
den Radja naar den berg te vergezellen. De koninklijke prinsen
en de bloedverwanten van den Radja bestegen hunne zwarte
paarden, wier staarten over den grond sleepten; zij gebruikten
zadel noch stijgbeugels, maar zaten op kleedjes van levendige
kleuren; de gebitten waren van zilver en de teugöls bestonden
uit veelkleurige koorden. De minder aanzienlijken zaten op
kleine sterke paarden van verschillende kleuren, bijzonderge-
schikt voor een bergtocht; en allen, ook de Radja, hadden
de beenen bloot tot boven de knie, en droegen alleen een bont