op, dat daarvan ook eene Nederlandsche vertaling bestaat, door Dr. T. C.
Winkler, onder den titel: uHet ohtstaan der soorten van dieren en planten
door middel van de natuurkeus” (Haarlem, Kruseman, 4860, 2 deelen).
De wederlegging van Darwins theorie door W. Hopkins werd in onze taal
overgebracht door den Hoogleeraar J. van der Hoeven, onder den titel:
“Over natunrkundige theoriSn omtrent de verschijnsels van het leven en
bepaaldelijk over Darwins theorie aangaande het ontstaan der soorten ”
(Haarlem, Kruseman, 4860). Van deze heide werken gaf de heer A. Winkler
Prins een kritisch overzicht in “ de Gids” voor 4864 , D. I , blz.
748 740. Later schreef Dr. T. C. Winkler, naär aanleiding van eenige
Duitsche geschritten over dit onderwerp, nog een uitvoerig artikel over
“de leer van Darwin” in “de Gids” voor 4867, Deel IH, blz. 22—70.
( ‘3) Men noemt ze daarom in onze taal “slankapen.” Boven, blz. 408,
noot 44, noemde ik de soorten van slankapen van Borneo op. De op Sumatra
gewoonlijk voorkomende soorten zijn de tjingko en de simpei. De
tjingko is Semnopithecus cristatus, die ook op Borneo voorkomt. De
simpei is Semnopithecus melalophosxea de zeer nauw daarmede verwante
Semnopithecus ßavimanus, die te zamen op Sumatra den S. rubicundus
van Borneo vertegenwoordigen. De zeldzamere Semnopithecus Sumatranus
vertegenwoordigt op Sumatra S. chrgsomelas van Borneo.
(“’) Of Hylobates syndactylus; want in weerwil van het verschil met
de kleinere Gibbons werd deze aap tot nog toe doorgaans tot het geslacht
Hylobates gerekend. Zie boven bl. 407, noot 8.
(Iä) Dit zou dan het gebied van Atjih moeten wezen; maar dat de
Orang-oetan in de meer bewoonde streken van Palembang niet gevonden
wordt, bewijst volstrekt niet'dat hij ook niet zou voorkomen in de uitge-
strekte wildemissen van Djambi, Indragiri, Kampar, Siak en de van
laatstgenoemd rijk afbankelijke kleinere staatjes der Oostkust. Sal. Müller
zegt ju is t: “op Sumatra bewoont hij de läge wouden längs de Oostkust ,
inzonderheid het noordelijk gedeelte derzelve.” Maar in het geheel is de
Orang-oetan op Sumatra veel zeldzamer dan op Borneo; Sal. Müller kende
alles te zamen slechts vijf of zes voorbeelden van Orangs die op dat eiland
gevangen waren, en bij gebrek van nauwkeurige opgaven van de plaats
der vangst in de meeste gevallen, is omtrent het “habitat” weinig daaruit
op te maken.
( I6) Die zieh zooals bekend is door een tweeden kleineren hoorn achter
den eersten, een gladdere huid en geringere kracht en grootte van de soort
van Java (Rhinoceros Sondaicus) onderscheidt.
(ir) Zie boven blz. 20 en nader in het XXVHste en AXXJLäte hoofdstuk.
(IH) Wie kent niet het bont van de Chinchilla van Peru en Chili,
door v. d. Hoeven Eriomys pettionum genoemd en beschreven en afgebeeld
in “Bijdragen tot de natuurk. wetenschappen,” V I(1-834), blz. 405—118?
De Galeopithecus, hier door Wallace beschreven, is Galeopithecus variega-
tu s , op Sumatra door de inlanders Koebin geheeten; maar het is zeer
onzeker of de andere soorten, waarvan sommigen gewag maken, wel meer
dan plaatselijke verscheidenheden zijn. Even moeilijk als het is iets omtrent
de soorten van dit geslacht te bepalen, even moeilijk is het ook in het
systeem daaraan zijn plaats aan te wijzen. Gewoonlijk rangschikt men het
bij de lemurs of half-apen, maar sommigen hebben däarvoor eene bijzondere
orde,die der P t e n o p l e u r a of De rmop t e r a , aangenomen.
('?) De wijze waarop de neushoomvogels de wijfjes gedurende den broeitrjd
opsluiten, wordt o. a. opgehelderd door twee afbeeldingen, voorkomende in
“Ned. Tijdschr. voor de dierkunde, uitg. door het K. Zoöl. Gen. Nat. Art.
Mag.,” l e Jaarg. (Amst. 1863), en behoorende bij de beschrijving van
twee nieuwe soorten, Buceros Nagtglasii en Buceros pulchrirostris, door
den Hoogleeraar Schlegel.