het kenmerk is der meer typische Mongolen. De gemiddelde
gestalte der Dajaks is iets grooter dan die der Maleiers, maar
blijft aanmerkelijk beneden die der meeste yolken yan Europa.
Hunne vormen zijn wel geevenredigd, hunne handen en voe-
ten klein, en zij bereiken zelden of nooit dien omvang des
lichaams, dien men vaak bij Maleiers en Chineezen opmerkt.
Ik ben geneigd 'de Dajaks wat verstandelijken aanleg betreft
boven de Maleiers te stellen; wat het zedelijk karakterbetreft
zijn zij ongetwijfeld hunne meerderen. Zij zijn eenvoudig en eer-
lijk, en worden daardoor de prooi van de Maleische en Chi-
neesche handelaars die hen aanhoudend bedriegen en plünderen.
Zij zijn levendiger, spraakzamer, opener, minder gluipsch
en achterdoehtig, en daardoor aangenamer medgezellen. De
Maleische knapen hebben weinig neiging voor flinke lichaams-
oefeningen en speien, terwijl de Dajaksche jeugd daarin bijzonder
welgevallen heeft, en behalve met velerlei, behendigheid en
kracht eischende oefeningen buiten ’s huis, ook met allerlei spel-
letjes binnen ’s huis bekend is. Toen ik mij eens op een re-
genachtigen dag in een Dajaksch huis door een aantal knapen
en jongelingen omringd vond, meende ik hen met iets nieuws
te zullen bezig houden door hen te leeren met een eind touw
“het varken op de leer” (s) te maken; maar tot mijne groote
verbazing bespeurde ik, dat zij er alles en meer dan ik zelf
van wisten; want nadat Charles en ik al de figuren hadden
doorloopen die wij konden maken, nam een der jongens het
touw van mijne hand over, en maakte een aantal nieuwe figuren,
die mij vreemd en raadselachtig voorkwarnen. Zij toonden
mij daarop een aantal andere kunstjes met eindjes touw, die
een hunner geliefkoosde vermaken schenen te wezen.
Zelfs zulke schijnbaar beuzelachtige zaken kunnen ons van
dienst zijn opdat wij ons een juistere voorstelling maken van
het karakter en den maatschappelijken toestand van de Dajaks.
Wij leeren daaruit, dat dit volk zieh verheven heeft boven
dien eersten trap in het leven van den wilde, waarin destrijd
voor het bestaan alleen de inspanning van alle geestvermogens
vordert, en elke gedachte, elke voorstelling verbonden is
met krijg of jacht of de voorziening in de eerste levensnood-
wendigheden. Zulke vermaken toonen eene vatbaarheid voor
beschaving, eene geschiktheid voor betere dan louter zinnelijke
genietingen, waarvan gebruik zou zijn te maken om hun ge-
heel verstandelijk en maatschappelijk leven tot een hoogeren
trap van ontwikkeling te brengen.
Het zedelijk karakter van den Dajak Staat ongetwijfeld hoog
— eene bewering die vreemd zal klinken in de ooren dergenen
die alleen van hen gehoord hebben als koppensnellers en zee-
roovers. Doch de Berg-Dajaks (4) , van wie ik hier voorname-
lijk spreek, hebben zieh nooit aan zeeroof schuldig gemaakt,
daar zij nooit zelfs in de nabijheid der zee komen, en het
koppen-snellen is eene gewoonte die hären oorsprong heeft in
de oorlogen van dorp met dorp en stam met stam, en die
even weinig als een bewijs van siecht karakter kan worden
aangevoerd, als voor honderd jaren deelneming in den slaven-
handel op een Europeaan den Stempel van boosaardigheid vermocht
te drukken. Tegen deze 66ne vlek op hun karakter (die
bij de Dajaks van Serawak thans geheel is weggewischt) kunnen
wij vele goede hoedanigheden overstellen. Zij zijn in een
hoogen graad eerlijk en waarheidlievend, en juist dit is de
reden waarom het dikwijls onmogelijk is van hen eenige be-
paalde inliehting of zelfs de uiting hunner meening te verkrij-
gen. “Indien ik u wilde verteilen wat ik niet weet,” zeggen
zij , “zou ik u wellicht een leugen verteilen.”' Maar daarom ook
kan men op feiten die zij uit eigen beweging mededeelen, met
volkomen gerustheid Staat maken. In een Dajaksch dorp heeft
elke vruchtboom zijn eigenaar, en dikwijls is het mij gebeurd,
dat, wanneer ik een der inwoners verzocht, eenige vruchten
voor mij te plukken, ik ten antwoord kreeg: “dat kan ik niet