uw geweer, Mijnheer! — haast u , — zulk een groote Majas!” —
“Waar is hij ?” riep ik, terwijl ik inmiddels naar het geweer
greep, waarvan gelukkig de eene loop juist met een kogel
geladen was. — “Dicht hij, Mijnheer! — op het pad naar de
mijnen—hij kan niet ontsnappen!” — Daar zieh juist twee Dajaks
in het huis bevonden, riep ik hen om mij te vergezellen, terwijl
ik wegsneide en Charles toeriep mij zoo spoedig mogelijk
al het voorhanden kruit en lood na te dragen. Het pad van
onze woning naar de mijnen liep längs de zijde van den heuvel,
op zekere hoogte der helling, terwijl, evenwijdig daarmede,
geheel aan den voet eene ruime opening gemaakt was voor
een weg. Hier waren onderscheidene Chineezen aan het werk,
zoodat het dier niet naar het moerassige bosch in de vlakte
ontsnappen kon zonder af te dalen en den weg tekruisen, of
hooger te klimmen om te trachten de openingen in het bosch
om te trekken. Wij gingen uiterst omzichtig voorwaarts, zonder
het geringste geraas te maken, en zorgvuldig acht gevende
op elk geluid, dat de tegenwoordigheid van den Majas kon
verraden, terwijl wij bij tusschenpoozen stil hielden om naar
hoven te zien. Charles kwam spoedig weder bij ons, ter plaatse
waar hij het dier gezien had, en nadat ik de ammunitie van hem
aangenomen en ook den anderen loop met een kogel geladen
had, gingen wij een weinig uit elkander, overtuigd dat het
dier ergens in de nabijheid moest schuilen, daar het waar-
schijnlijk den heuvel was afgestegen en het zieh niet liet aan-
zien dat het zou terugkeeren. Na eene körte poos hoorde ik een
zacht geritsel boven mijn hoofd, maar opziende kon ik niets
bespeuren. Ik liep toen rond in alle richtingen om achtereen-
volgens de verschillende deelen van den boom waaronder ik
gestaan had, goed in het oog te vatten, toen ik hetzelfde geluid
, maar wat harder, ten tweeden male hoorde, en de bladeren
zag schudden, als wäre het veroorzaakt door de beweging
van eenig zwaar dier, dat naar een naburigen boom trachtte
over te gaan. Onmiddellijk riep ik aan mijn gevolg toe dat
zij zouden trachten het dier in het oog te krijgen, ten einde
mij in Staat te stellen een schot te wagen. Dit was geene ge-
makkelijke taak, daar de Majas er den slag van had zijne plaats
zoo te kiezen, dat hij door dicht gebladerte beneden zieh ge-
dekt was. Desniettemin riep een der Dajaks mij spoedig tot
zieh en wees naar boven, en toen ik opzag bespeurde ik een
groot rtfod en harig lichaam en een reusachtig zwart gelaat,
dat van eene groote hoogte op mij nederzag, alsof het trachtte
uit te vorschen, wat zulk eene stoornis daar beneden veroor-
zaakte. Ik gaf dadelijk vuur, en het dier maakte zieh in een
ommezien uit de voeten, zoodat het mij op dat oogenblik on-
mogelijk was uit te maken of ik het al dan niet getroffen had.
Het verwijderde zieh nu zeer snel en met vetbazend weinig
geruisch voor een zoo groot dier, waarom ik de Dajaks ver-
zocht het te volgen en in het oog te houden terwij 1 ik laadde.
Het bosch was hier vol van groote, hoekige rotsblokken, die
van den berg daarboven waren afgestort, en dicht met af-
hangende en ineengevlochten slingerplanten begroeid. En zoo,
loopende, klimmende of kruipende naar omstandigheden, be-
reikten wij de plaats waar het dier in den top van een hoogen
boom, die nabij den weg stond, was gezeten. Hier hadden
het de Chineesche werklieden gezien, die aan hunne verba-
zing lucht gaven door luidkeels te schreeuwen: “Ja ja ,
toewan; Orang-oetan, toewan!” Ziende dat het hier niet over
den weg kon komen zonder af te stijgen, wendde het zieh
weder naar den heuvel. Ik gaf tweemaal vuur en den Majas snel
volgende schoot ik nog tweemaal op hem eer hij het pad weder
had bereikt; maar hij was altijd meer of min verborgen door
het gebladerte en beschermd door den dikken tak waarop hij
liep. Eens, terwijl ik laadde, zag ik hem, volkomen duidelijk,
in half-opgerichte gestalte over een zwaren boomtak voort-
schrijden, en het bleek mp toen dat hij een dier wds van de
6