dat een goed botanicus ten minste het dubbel van dat getal
zou hebben verkregen. Zeer overvloedig- is ook de belangwekkende
groep der örchi-
deeen, maar, gelijk door-
gaans, hebben ook hier
negen tienden der soorten
kleine en onbeduidende
bloemen. Tot de uitzonde-
ringen behooren de fraaie
Coelogynen, wier groote
trossen van gele bloemen
de somberste bosschen ver-
sieren, en de allerzonder-
lingste plant Yanda Lowii
geheeten, welke inzonder-
heid overvloedig is in den
omtrek van eenige heete
bronnen aan den voet van
den berg Penindjau. Zij
groeit op de lagere takken
der boomen en hare won-
derlijke aarvormige bloem-
spillen hangen zoo laag
af, dat zij niet zelden den
grond bereiken. Deze zijn
doorgaans van zes tot acht
voet lang en dragen groote
en schoone bloemen van
drie duim doorsnede, wier
Yanda Lowii. t , . . . . kleur van oranje m t roode
speelt, met donker purperen vlekken. Ik mat 66ne aar die de
buitengewone lengte had van negen voet acht duim en 36 bloemen
droeg, die om eene dünne draadvormige spil spiraalsgewijze
waren gerangschikt. Exemplaren in onze Engelsche broei-
kassen gekweekt, hebben even lange bloemspillen voortgebrächt,
maar met een veel grooter aantal bloesems geladen.
Bloemen waren schaarsch, zooals gewoonlijk in de tropische
bosschen het geval is, en slechts enkele malen ontmoette ik
er die door vorm of kleur in het oog vielen. Ik merkte
echter eenige fraaie klimplanten op, vooral een prächtige
karmijnroode en gele Aeschynanthus, en eene schoone le-
guminose, die met trossen van groote purperroode bloemen
prijkte, gelijkende op de bloemen der senneplanten (l9).
Eens vond ik eene groep van kleine Anonaceen van het
geslacht Polyalthea, die te midden van het sombere woudeen
treffenden indruk maakten. Zij waren omstreeks 30 voet hoog
en hare ranke stammen waren bedekt met groote, stervormige,
karmijnroode bloemen, die er zieh als guirlanden om slingerden
en meer het aanzien hadden van eene kunstmatige versiering
dan van een voortbrengsel der natuur. (Zie bijgaande plaat.)
De bosschen zijn vol van reusachtige boomen, waarvan
sommige cylindervormige, andere als door conterforten ge-
schraagde, weder andere gegroefde stammen hebben, terwijl
enkele malen de reiziger een zonderlingen vijgeboom ontmoet,
wiens hoofdstam op zieh zelven een geheel bosch van stammen en
luchtworteis vormt. Zeer enkele malen vindt men boomen die
het voorkomen hebben als waren zij begonnen te groeien tus-
schen hemel en aarde, zoodat zij van hetzelfde punt wijdver-
spreide takken naar boven uitschieten en eene pyramide van
dooreengeslingerde wortels, die 70 of 80 voet boven den grond
aanvangt, naar beneden, terwijl deze wortels zieh zoover in alle
richtingen uitstrekken, dat men zieh in het iniddelpunt kan plaat-
sen, met den stam van den boom juist boven zijn hoofd.
Boomen van dien zonderlingen vorm vindt men overal in den
Indischen Archipel en de hier bijgevoegde plaat (die er een
voorstelt welken ik dikwijls op de Aroe-eilanden heb bezocht)