gat in, waarin vierhoekige boorijzers van gehard ijzer kunnen
bevestigd worden. De loop die geboord moet worden, wordt
recht overeind gezet, het boveneinde van de verticale stang
wordt gevat in de opening van een dwarsstok van bam-
boe die als handvatsel dient, en de korf wordt met steenen
gevuld om er bet vereisckte gewicht aan te geven. Twee jon-
gens draaien de bamboe rond. De loopen worden eerst ge-
maakt in stukken van ongeveer achttien duim lengte, die ver-
volgens op een rechte ijzeren roede worden aaneengesmeed.
Daarop wordt de geheele loop bewerkt met boorijzers van
allengs toenemende grootte, en in drie dagen is het boren af-
geloopen. De geheele zaak werd mij zoo eenvoudig en zonder
omwegen verklaard, dat ik er niet aan twijfel of de handel-
wijze die men mij beschreef, werd ook werkelijk gevolgd;
ofschoon, wanneer ik een van die fraaie, net afgewerkte en
voor het gebruik geschikte geweren onderzocht, het mij moei-
lijk viel mij te overtuigen, dat zij van het begin tot het einde
vervaardigd waren met werktuigen die voor een Engelschen
smid nauwelijks voldoende zouden zijn tot het maken van een
hoefijzer.
Den dag na onze terugkomst van ons uitstapje, kwam de
Eadja naar Ampanan, ter bijwoning van een feest dat gegeven
werd door Goesti Gedé Oka, die aldaar verblijf houdt; en
spoedig na zijne aankomst werd ons de eer van een gehoor
toegestaan. Wij vonden den vorst op een groot open plein op
een mat onder een schaduwrijken boom gezeten, terwijl al
zijne volgelingen, ten getale van wel drie- of vierhonderd, in
een grooten kring rondom hem op den grond neérgehurkt
zaten. Hij droeg een sarong of Maleischen rok, en een groen
buisje. Hij was een man van omstreeks 35 jaren, met aan-
gename trekken, waarin de uitdrukking van schranderheid
met die van besluiteloosheid vereenigd was. Wij bogen ons
en zetten ons op den grond neér in de nabijheid van eenige
hoofden met wie wij bekend waren; want waar deRadja zit,
mag niemand staan of hooger zitten dan hij. Hij begon met
mij te vragen wie ik was en wat ik op Lombok kwam doen,
en verzocht daarop eenige van mijne vogels te zien. Ik liet
dien ten gevolge een mijner doozen met vogelhuiden en eene
doos met insecten halen, die hij met aandacht bekeek, terwijl
hij verwonderd scheen te zijn dat zij zoo goed konden be-
waard worden. Vervolgens hadden wij een kort onderhoud
over Europa en den Russischen oorlog, waarin alle inlanders
hier een levendig belang stellen. Daar ik veel gehoord had
van een buitenverblijf van den Radja, Goenong Sari genaamd,
nam ik de gelegenheid te baat om hem vérgunning te vragen
het te bezoeken en er eenige vogels te schieten, hetgeen hij
onmiddellijk toestond. Ik bedankte hem daarop, waarna wij
afscheid namen.
Een uur later kwam zijn zoon den heer Carter bezoeken,
door omstreeks honderd volgelingen vergézeld, die zieh allen
op den grond nederzetten, terwijl hij de open loods betrad
waarin Manuel bezig was vogels te onthuiden. Eenige oogen-
blikken later ging hij het huis binnen, liet zieh een bed ge-
reed maken om wat te slapen, dronk vervolgens een weinig
wijn en liet zieh na een uur of twee het middagmaal bren-
gen uit het huis van den Goesti, hetwelk hij met acht of tien
van de voornaamste priesters en prinsen nuttigde. Hij sprak
een kort gebed uit over de rijst, en gaf daarop het voorbeeld
van toe te' tasten, hetwelk weldra door de anderen gevolgd
werd. Zij rolden de rijst met de hand tot ballen, doopten die
in het vleeschnat hn sloegen ze dan haastig naar binnen, met
kleine stukken vleesch of gevogelte, die op zeer verschillende
wijze bereid waren. Een jongen wuifde den jongen Radja
onder het etén frissche lucht toe. Deze prins, ofschoon eerst
15 jaren oud, had reeds drie vrouwen. Allen droegen de kris
of den slangvormigen dolk der Maleiers, en er waren daar