gingen wij op verkenning uit, met geweer en insecten-net ge-
wapend. Wij richtten ons naar eenige läge heuvelen, die ons
het günstigst terrein schenen aan te bieden, en die wij be-
reikten door moerassen, over zandige vlakten met grove gras-
soorten bedekt, en längs weiden en bouwgronden, zonder
evenwel veel bijzonders, hetzij van vogels of insecten, te be-
speuren. Wij kwamen op onzen weg een paar scbedels van
mensehen voorbij, die met de kleederen, peluw, mat en betel-
doos der ongelnkkigen, die of vermoord of door beulshanden
omgebracht waren, door eene kleine heg van bamboe waren
ingesloten. In het huis van den heer S. teruggekeerd, vonden
wij daar een Balineesch opperhoofd met zijn gevolg op een
bezoek. De personen van hoogeren rang zaten op stoelen, de
overige op den grond nedergehurkt. Het hoofd vroeg zonder
complimenten om bier en brandewijn, en bediende daarvan
zieh zelven en zijn gevolg; doch wat het bier betreft blijk-
baar alleen uit nieuwsgierigheid, want het scheen hem zeer
siecht te smaken, terwijl hij daarentegen den brandewijn bij
roemers vol met groot genot naar binnen sloeg.
Te Ampanan teruggekeerd hield ik mij eenige dagen uit-
sluitend bezig met de jacht op de vogelen die in den omtrek
voorkwamen. De fraaie vijgeboomen der lanen, waaronder eene
markt werd gehouden, waren bewoond door eene prächtige
soort van wielewalen (Oriolus Broderpii) van eene schitterende
oranje-kleur, die alleen op dit eiland en de nabijgelegen eilan-
den Soembawa en Flores voorkomen. Ook vonden wij overal in
den omtrek der stad in overvloed den Tropidorhynchus Timo-
riensis, nauw verwant met den monnikvogel van Australie.
Men noemt ze hier “kweetsj-kweetsj” naar den zonderlingen
en luiden kreet, dien zij in gedurig afwisselende, niet onmelo-
dieuse toonen doen hooren (7).
Dagelijks zagen wij jongens over de wegen en längs de
heggen en slooten wandelen, om met vogellijm juffers (libellula’s)
te vangen. Zij dragen een dünnen stok met eenige twijgjes
aan het einde, die wöl zijn ingesineerd, zoodat de geringste
aanraking voldoende is om de insecten te vangen, wier vleugels
worden uitgetrokken voordat zij in een kleine mand worden
geborgen. De juffers zijn ten tijde dat de rijst in bloei staat
zoo overvloedig, dat spoedig duizenden op deze wijze gevan-
gen worden. De lichamen worden in olie gebraden met uien
en ingelegde garnalen, of somtijds ook zonder deze toespijs,
en als eene groote lekkernij beschouwd. Op Borneo, Celebes
en vele andere eilanden worden de maskers van bijen en wes-
pen gegetendeels levend zoo als zij uit de cellen worden
gehaald, deels gebraden evenals de juffers. In de Molukken
worden ook de maskers van zekere in de palmboomen levende
torren (Calandra) geregeld in bamboezen ter markt gebracht
en als voedsel verkocht (s) ; en vele van de groote gehoornde
bladsprietige kevers (Lamellicornia) worden, zoo vaak men ze
vindt, een weinig over de asch gebraden en zoo naar binnen
geslagen. Men ziet dus dat de bewoners dezer eilanden zieh
den overvloed van insectenleven weten ten nutte te maken.
Daar het mij bleek dat de vogels hier niet menigvuldig
waren, en ik veel hoorde van Laboean Tring aan het zuide-
lijk uiteinde der baai, waar men mij zeide dat nog veel land
onbebouwd en dien ten gevolge aan vogels, zoowel als aan
herten en wilde zwijnen, geen gebrek was, besloot ik mij der-
waarts te begeven, vergezeld van mijne beide bedienden: Ali,
den Maleischen jongen dien ik van Borneo had medegebracht,
en Manuel, een Portugees van Malakka, die goed met het
onthuiden van vogels wist om te gaan. Ik huurde eene inland-
sche boot met loef balken (9) toegerust, die ons met onze zeer
beknopte bagage na een dag roeiens en sleepens längs het
Strand ter plaatse onzer bestemming bracht.
Ik had een brief van aanbeveling aan een hier gevestigden
Maleier van Amboina, Intje Daoed genaamd (10), die mij het
18