dagteekening is dan ons bestuur over Indie, en dat er ver-
schillende veranderingen in de regeering en in de wijze van
belastingkef'fing hebben plaats gehad. De inboorlingen zijn nog
zoo kort geleden onder bet bestuur bunner eigen vorsten geweest,
dat bet onmogelijk is den buitengewonen eerbied dien zij voor
bunne oude meesters gevoelen, en de drukkende afpersingen
waaraan deze laatsten altijd zijn gewoon geweest, nu reeds
voor goed uit te roeien ('•). Er is evenwel een deugdelijke
toetssteen van den voorspoed en zelfs van het geluk van een
volk, waarvan wij hier kunnen gebruik tnaken, — de mate
van de vermeerdering der bevolking.
Het is algemeen erkend, dat, wanneer de bevolking van
een land snel toeneemt, daarin een bewijs ligt, dat het volk
niet erg onderdrukt of niet zeer slecht geregeerd wordt. Het stel-
sel om door de teelt van koffie en suiker, tegen vaste prijzen aan
het Gouvernement geleverd, inkomsten uit Java te trekken, werd
ingevoerd in 1832. Kort voor dien tijd, namelijk in 1826, bedroeg
de bevolking, naar de toen gehouden telling, 5,500,000 zielen, terwijl
zij in het begin dezer eeuw op 3,500,000 geschat werd. In 1850,
toen het cultuurstelsel 18 jaren in werking was geweest, toonde de
telling een cijfer aan van 9,500,000 zielen, of eene vermeerdering
van 73 pCt. in 24 jaar. Yolgens delaatste telling, in 1865, bedroeg de
bevolking 14,168,416 zielen, en was dus in 15 jaren vermeerderd
met 50 pCt., waaruit men kan opmaken, dat de bevolking zicb
in omstreeks 26 jaren zou verdubbelen. Daar Java met Madura
ongeveer 38,500 (Eng.) vierk. geogr. mijlen beslaat, telt het
dus gemiddeld 368 zielen op een vierkante mijl, d. i. juist
het dubbel van het volkrijke en vruohtbare presidentschap
van Bengalen, volgens de opgave in Thornton’s “Gazetteer
of India,” en ruim een derde meer dan de gemiddelde bevolking
van Groot-Brittanje en Ierland volgens de laatste telling.
Indien, gelijk ik geloof, deze verbazend talrijke bevolking
over het geheel gelukkig en tevreden is , dan moet ongetwijfeld
de Nederlandsche regeering wel overwegen wat haar te doen
Staat, alvorens zij een stelsel opgeeft dat tot zulke merkwaar-
dige uitkomsten heeft geleid (M).
Als een geheel en uit de meest verschillende gezichtspunten
beschouwd, is Java, naar het mij toeschijnt, het schoonste
en belangwekkendste tropische eiland in de geheele wereld.
Het is niet van de eerste grootte, daar het slechts ongeveer
600 Eng. mijlen lang en van 60 tot 120 breed is, terwijl de
vlakte-inhoud nagenoeg met dien van Engeland gelijk Staat;
maar het is ongetwijfeld het vruchtbaarste, rijkste en meest
bevolkte eiland tusschen de keerkringen. De geheele opper-
vlakte vertoont de prächtigste afwisseling van berg en bosch.
Het bevat 38 vulcanen, waarvan eenige tot eene hoogte
van 10 tot 12 duizend voet oprijzen. Onderscheidene van
deze zijn aanhoudend werkzaam, en van alle verschijn-
selen door de werking van de onderaardsche vuren te weeg
gebracht, zal men hier of daar de voorbeelden vinden, met
uitzondering alleen van regelmatige lavastroomen, die op Java
niet voorkomen. De overvloedige vochtigheid, gevoegd bij de
tropische wärmte, is oorzaak dat die bergen getooid zijn met
de weelderigste plantbekleeding, niet zelden tot aan de toppen
toe, terwijl de lagere hellingen met boschjes enplantages
prijken. De voortbrengselen van het dierenrijk, inzonderheid
de vogels en insecten, zijn even fraai als verscheiden; men
vindt daaronder een aantal vormen die nergens elders op den
aardbodem worden weergevonden. De bodem is over het geheele
eiland bij uitnemendheid vruchtbaar, en alle voortbrengselen
der tropische gewesten, benevens vele van de gematigde
luchtstreken, kunnen er met goed gevolg gekweekt worden.
Java bezit ook eene eigenaardige beschaving, eene geschie-
denis en oudheden, die de hoogste belangstelling verdienen.
De godsdienst der Brahmanen bloeide er in een tijdvak welks
aanvang zieh in den nacht der tijden verliest, en dat tot 1478