(s) De vergelijking schijnt mij bijzonder ongelukkig. De tabak is in
Engeland eene vreemde plant, en niet, gelijk yoor de Molukken de specerij-
boomen, het voomaamste gescheht der natnur en bet hoofdvoedsel van den
handel met andere gewesten. De" rechten op den tabak strekken tot stijving
der schatkist van het land waar ze geheven worden, en komen ten laste
van de consumenten die ook van de voordeelen genieten ; maar de winsten
die het Nederlandseh Gouvernement op de specerijen behaalde, werden
aangewend ten behoeve van een vreemd land, aan de bewoners der specerij-
eilanden geheel onbekend en bij welks bloei zij niet het minste belang hadden.
(9) Onze Nederlandsche schrijvers zijn het er thans vrij algemeen over
eens, dat het specerij-monopolie, met zijn hongitochten, strenge politie-
straffen en belemmerd verkeer, “uitputting en verarming, verbastering en
stilstand van land en volk” heeft te weeg gebracht. Zie o. a. het in noot
7 aangehaalde art. “de hervorming der Molukken”, De opheffing van het
monopolie is door de massa der bevolking van het moederland niet opge-
merkt , nauwelijks door. iemand béîreurd, en door de meesten dieeenigs-
zins met de koloniale toestanden bekend zijn, geprezen en toegejuicht.
0 ') Over die duiven werd'reeds bl. 498 gesproken. Bleeker “Keis” , n ,
blz. 241: “ Onder de duiven van Amboina zijn de befaamde noteneters
(Columba aenea Temm. en Columba perspicillata Temm.), de manoh
fa lo r der Bandaneezen, welke, zooals bekend is, de noten verslinden en
zë onverteerd ontlasten en daardoor de voortplanting des booms bevorderen.”
Yan deze groote vruchten-etende duiven heeft men later het ondergeslacht
CarpopJiaga gevormd ; maar nu doet zieh de vraag voor of de Carpophaga
concinna, door Wallace vermeld, de Columba aenea of de Columba perspicillata
van Temminck is. De Columba aenea, die ook volgens Tem-
minck, “ Coup d öeil” , I I I , p. 295 , op Banda voorkomt, is echter een
vogel die eene veel grootere verbreiding over den Archipel heeft (zie blz.
287-, noot 12), en schijnt hier door Wallace met stilzwijgen te worden
voorbijgegaan. Carpophaga concinna moet dus een nieuwe naam zijn van de
Columba perspicillata, bekend uit Temmincks “Planches coloriées” , n°. 246
en ook kortelijk door hem beschreven “Coup d’oeil” , t. a. p ., waar hij
tevens met een woord van de Columba diademata, afgeb. “Planches coloriées”,
no. 254, en dezelfde als de Ptilonopus diadematus van Wallace,
gewag maakt.
TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
AMBOINA.
(December 1857, October 1859, Februari 1860.)
Een overtocht van twintig uren bracht ons van Banda naar
Amboina, de hoofdplaats van de Molukken (’), en eene van
de oudste Europeesche nederzettingen in het Oosten. Het eiland
bestaat uit twee schiereilanden, die door inhammen der zee
in zooverre gescheiden zijn, dat zij slechts door een zandige
landengte van nauwelijks een paal breedte nabij hun oostelijk
uiteinde samenhangen. De westelijke inham is eenige palen
diep en vormt eene fraaie haven, aan welker zuidzijde de stad
Amboina gelegen is. Ik had brieven van aanbeveling aan Dr.
Mohnike, het hoofd van den geneeskundigen dienst in de
Molukken, een Duitscher en natuurkenner. Het bleek mij dat
hij Engelsch kon lezen en schrijven, maar dat hij het niet
kon spreken, daar hij even als ik zelf een slecht linguist was;
wij bedienden ons dus van het Fransch als middel om met
elkander te verkeeren. Hij was zoo beleefd mij gedurende mijn
verblijf te Amboina eene kamer aan te bieden, en mij voor