Vereeniging in 1859 aangeboden, zie Dl. XX van het genoemde Tijdschrift,
biz. 134.
Biz. 270, r. 5 v. o. “Stoomrafeling”. Lees: “Stroomrafeling.”
Biz. 273, r. 6 v. o. Eene inlandsche boot met loefbalken toegerust.
Lees in één woord: eene vlerkprauw, Bit is toch in Indio de gewone naam
yan een yaartuig yan den hier bed,oelden vorm. Ook de noot hierbij, biz.
287, noot 9 , moet verbeterd worden. De vlerken zijn aan beide zrjden van
de prauw aangebracbt en zijn bestemd om bet omslaan te beletten; zij
zijn gevormd door bamboezen spieren, overdwars verbonden, waarop zieh
de roeiers zetten, met dit gevolg dat zij, hoewel de vlerken boven het
water blijven, toch döorgaans natte voeten krijgen, en bij eenige slinge-
ring van het vaartuig d ikwijls nat worden tot aan de middel.
Biz. 323, noot 3 , r. 1. “iFeast-cloth”. Lees: “waist-cloth.”
Biz. 368, noot 1. Heinrich Zollinger. Men vindt een levensbericht van
dezen natnnronderzoeker door den heer Host van Tonningen, in Nat.
Tijdschr. v. Ned. Ind.” , Dl. XXIII, biz. 1.
Biz. 387, r. 1. Verhakkingen. Ik bedoel daarmede opengehakte plaatsen
in het bosch, het Eng. clearing, het Duitsche Lichtung. Doch daar
verhaklcing in ons spraakgebruik de beteekenis heeffc gekregen van ver-
sperring (eig. het omvergehakte hont waarmede men den weg verspert),
is dit misschien te gewaagd. Men leze dus liever : ontginningen.
Biz. 473, i. 13 v. o. Allen aan dit eiland eigen. Lees: alleen aan
dit eiland eigen.