lijbe gevallen voorkomen, die ons in Staat stellen beter te
begrijpen op wat wijze het vevschijnsel mogelijk kan zijn
te weeg gebracht. De hoogere toppen van de Alpen, en zelfs
van de Pyreneeen, bevatten een aantal planten volkomen een-
zelvig met die van Lapland, maar die nergens in de tusschen-
liggende vlakten voorkomen. Op de kruin van het Witte ge-
bergte in de Vereenigde Staten zijn alle planten eenzelvig
met soorten die voorkomen in Labrador. In deze gevallen
ontbreken alle gewone middelen van overbrenging. De meeste
der planten hebben zware zaden, die bij geene mogelijkheid
door de winden over zoo onmetelijke afstanden konden mede-
gevoerd worden, en eyenmin kan er sprake van zijn, dat die
hooge krninen een zoo grooten toevoer van gewassen door de
tusschenkomst van vogels zouden ontvangen hebben. Zoo moei-
lijk was de verklaring, dat sommige natuurkenners het stel-
sel omhelsden, dat al deze soorten tweemaal voor afzonder-
lijke gewesten gesehapen waren. De erkenning evenwel van
een niet zeer verwijderd ijstijdvak gaf weldra eene meer vol-
doende oplossing. In dat tijdvak, toen de bergen van Wallis
vol gletschers waren en de bergachtige deelen van Midden-
Europa, gelijk ook een groot deel van Amerika ten Zuiden
der meren, in sneeuw en ijs waren gehuld en een klimaat
hadden zoo koud als thans Labrador en Groenland, waren al
die gewesten met eene arctische Flora bedekt. Toen dit tijdvak
van koude voorbijging en de sneeuwmantel des lands,
met de gletschers die van elken bergtop daalden, naar de
Noordpool opgeschoven of längs de hellingen opwaarts getrok-
ken werd, weken ook de planten, die echter, even als nu,
zieh aan den rand der linie van eeuwigdurende sneeuw als
vastklampten. Yandaar dat thans dezelfde soorten gevonden
worden op de kruinen der bergen van gematigd Europa en
Amerika en in de barre gewesten van den Noordpool.
Maar er is nog -eene andere reeks van feiten die ons behulpzaam
kunnen zijn, om van den aard der Javasche berg-
Flora rekenschap te geven. Op de hoogere hellingen van den
Himalaja, op de toppen der bergen van Centraal-Indie en
Abyssinie komen een aantal planten voor, die, ofschoon niet
identisch met die der bergen van Europa, evenwel tot dezelfde
genera behooren en ze, zooals de botanici zieh uitdrukken,
vertegenwoordigen. De meeste van deze nu zouden in de
warme tusschenliggende vlakten niet kunnen tieren. Darwin
is van gevoelen dat deze klasse van feiten op dezelfde wijze
kan verklaard worden; want gedurende de grootste strengheid
van het ijstijdvak zullen plantenvormen der gematigde lucht-
streken zieh hebben uitgestrekt tot aan de grenzen der tropische
gewesten, en toen dat tijdvak een einde nam, zullen deze
planten zieh zoowel naar de toppen der zuidelijke bergen, als
naar de vlakten en heuvelen noordwaarts hebben teruggetrokken.
In dit geval evenwel hebben het verloop van tijd en de groote-
lijks veranderde voorwaarden van bestaan te weeg gebracht,
dat vele dier planten zoo werden gewijzigd, dat wij ze nuals
bijzondere species beschouwen. Eene reeks van andere feiten
van dergelijken aard heeft/ Darwin tot de meening gebracht,
dat eenmaal de temperatuur laag genoeg geweest is,
om aan eenige planten van de noordelijke gematigde luchtstreek
gelegenheid te geven, längs de hoogst gelegen wegen, den
Evenaar over te steken en de antarctische gewesten, waar zij
nu gevonden worden, te bereiken. De getuigenissen waarop die
meening berust, zal men verzameld vinden op het einde van
het tweede hoofdstuk van “the Origin of Species,” en die
meening voor het oogenblik als hypothese aannemende, zullen
wij in Staat zijn de aanwezigheid van eene Flora van Europeesch
karakter op de vulcanen van Java te verklären.
Men zal evenwel natuurlijk de tegenwerping maken, dat er
tusschen Java en het vasteland eene groote uitgestrektheid
waters ligt, die een krachtdadigen sluitboom tegen het door-
1 3 *